Archief van
Categorie: Geen categorie

Ecce homo

Ecce homo

Een bevreemdend tweeluik : enkele dagen na OCMW-secretaris Stefaan verloor ook OCMW-ontvanger Dieter zijn vader. Met een heel persoonlijke en ontroerende plechtigheid, vooral door Dieter gedragen op een manier waarvoor ik onmetelijk veel respect heb, nam Heikant afscheid van hem. Veel te jong, zodat je zijn energie en levenslust nog kon voelen hangen in de kleine kapel.

De kleine mens in de onmetelijke kosmos. En toch.

Het bos en de bomen

Het bos en de bomen

“Lokaal” is het blad dat de VVSG uitgeeft voor mandatarissen en personeelsleden van de Vlaamse gemeentes en OCMWs. Goed gemaakt en meestal zeer lezenswaardig. In het blad staat een column, ondertekend door “Pieter Bos”. Duidelijk iemand die de lokale politiek erg goed kent, en gezegend is met een scherpe pen. Onlangs schreef hij onder de titel “Commissaris Bos” een pittig stukje over raadsleden (en schepenen) die hun gemeente vertegenwoordigen in de structuren van een intercommunale.

Ik ben de tekst kwijtgeraakt – het exemplaar van Lokaal is ongewild eigendom geworden van Brussels Airlines, nadat ik het bij mijn terugkeer uit Madrid in het handige opbrengzakje van de zetel vóór mij heb laten zitten. Samen met Natuur.Blad en nog een tijdschrift dat ik me niet eens meer herinner (ongetwijfeld zeer boeiend). Maar Bos beschrijft erin hoe hij ooit als gemotiveerd raadslid aan een opdracht in een bovengemeentelijke structuur begon, en al zeer snel ontmoedigd werd om vragen te stellen of opmerkingen te maken. Veelal afgekocht met een verzorgde maaltijd.

De column bevat ongetwijfeld een stukje karikatuur : de cultuur van de ene organisatie hoeft ook niet die van de andere te zijn. Bovendien is ook de materie van de ene opdrachthouder voor een raadslid of schepen veel inzichtelijker dan de andere. Ik kan me voorstellen dat discussiëren over riolen, afvalophaling of sociaal beleid ook in het kader van Infrax, IGEAN of KINA voor een Essens politicus wel een haalbare kaart is. Waar ik veel meer twijfels heb, is de hele energiesector. In de eerste plaats omdat die sector een heel ingewikkeld kluwen is, met structuren die in elkaar gevlochten zijn via allerlei financiële participaties. Waarbij uiteindelijk alle wegen op één of andere manier leiden naar Suez/Electrabel – en de enige concurrent (SPE) heeft uiteindelijk dezelfde aandeelhouders.

Die constructie heeft via de energieprijzen uiteindelijk een grote invloed op de consument. En op de gemeenten, want (zeer schematisch samengevat), hoe duurder de energie, hoe meer inkomsten voor de gemeenten. Dus : hoe lager de belastingen. De burger foetert op de energiemaatschappij, de gemeente blijft buiten schot. In ruil keuren de gemeentes het beleid van de energiesector goed, zonder er in de praktijk veel invloed op uit te oefenen. Want welke raadsleden en schepenen kennen iets van de zéér ingewikkelde energiesector in dit land ? Laat staan dat ze de hefbomen zouden kennen om het beleid om te buigen (in het belang van de burger, maar niet van zichzelf) ! En welke gemeente zou die kritische raadsleden dan nog afvaardigen én een al even kritisch mandaat meegeven ? Met het risico om financieel in eigen vel te snijden en boze blikken te krijgen van politiek bevriende buren ?

De federale en Vlaamse overheid moeten de gemeenten volledig uit de energiesector halen, en die vervolgens rationaliseren (één netbeheerder in heel Vlaanderen) en echt vrijmaken (alle banden tussen Electrabel en de leveranciers doorknippen en wellicht Electrabel ook opsplitsen). Zodat er geen commissarissen Bos (of voor mijn part Bevers) meer nodig zijn in de energiesector. De financiële compensatie daarvoor (die is noodzakelijk) kan via het Gemeentefonds komen.

Homo ludens

Homo ludens

Ze wonen nog steeds op mijn zolder. Met ongeveer 120 zijn ze, schat ik. Met verder nog een behoorlijke kudde paarden, wat koeien, honden, kippen en varkens. Enkele leeuwen zijn er ook bij, een beer (of meer dan één), minstens één zeehond en ook nog een neushoorn. Of is die zijn hoorn kwijt ? Enkele kamelen ook nog, als ik het me goed herinner.

Maar het is er behoorlijk rustig, zelfs eerder doods. Toch alweer een hele tijd. Erg beweeglijk waren ze nooit, maar nu lijken ze helemaal verstijfd. De wanden van hun prefabhuizen liggen samen met de huisraad, met de auto’s zonder dak, de boten en de vliegtuigen en zelfs de landbouwmachines samen met hun bewoners in een plastic massagraf. Het ruimteschip lijkt neergestort, de brandweerwagen is uitgeblust en de trein heeft een onbepaalde vertraging omdat er geen spoor meer ligt – dat is nog eens een goed excuus, vrienden van de NMBS.

Vroeger was het anders. Ze beleefden avonturen, werkten in de bakkerij of op het land, voerden oorlogen met allerlei wapentuig, speelden zelfs voetbal, of kochten en verkochten. Al maakt de economist in mij zich de bedenking dat de geldvoorraad (die in één schatkist kon) wellicht ongezond klein was om de economie echt op gang te houden. Wat des te meer tijd opleverde voor ingewikkelde intriges.

Ik heb het over Playmobil, voor wie het nog niet doorhad. Dat was met zeer grote voorsprong mijn favoriete speelgoed. Ik bestuurde heelder dorpen en werelden, al dan niet samen met mijn broer, mijn neef en andere vriendjes. De setting konden de Middeleeuwen zijn, de Amerikaanse Burgeroorlog of het ruimtetijdperk van een onzekere toekomst. Of gewoon het zeer dagelijkse leven van de 20e eeuw, met de trein die door het landschap rijdt en mensen en goederen vervoert, bijvoorbeeld. Als was de kans op pakweg moord in die trein net iets groter dan in de statistieken…

Over oorzaak en gevolg kan je discussiëren, maar mijn interesse in de maatschappij heeft zeker een verband met de kleine plastic mannetjes met weinig gewrichten. Lego, bijvoorbeeld, zei mij heel wat minder. Als er iets gebouwd moest worden, moest dat vooral heel erg functioneel zijn om snel te kunnen worden ingezet in één of ander scenario. Een vierkant gebouw kon met enkele aanpassingen kasteel of ruimteschip worden, tijd steken in uitgewerkte kantelen was niet echt mijn ding. Ik ben dan ook geen ingenieur geworden, en ieder wie wel eens over een brug rijdt moet mijn daar wellicht dankbaar voor zijn. Neen, Lego was iets voor één dag. Playmobil was veel meer dan dat. Het was het leven. En ik betrap er mezelf op dat ik in de toevallige speelgoedfolder die ik in de bus vind of de winkel die ik binnenwandel soms toch even kijk wat er in het aanbod zit. Dat is dan altijd behoorlijk indrukwekkend trouwens. De kinderen van vandaag hebben toch maar geluk, denk ik dan.

De Playmobilventjes hebben, ongetwijfeld zonder het te weten, een belangrijke rol gespeeld in mijn eerste levensjaren. Praten kunnen ze gelukkig niet, want sommigen zouden mijn claim dat ik voor “goed bestuur” opkom ongetwijfeld met enkele rake tegenvoorbeelden de kop kunnen indrukken. Misschien verdienen ze wel beter dan de plastic box waarin ze roerloos liggen te wachten tot iemand hen van anoniemeling met een simpel hoofddeksel en een attribuut in de hand nog eens verandert in een cowboy, een ridder, een garagist of een astronaut.

In de krant las ik dat Hans Beck, die Playmobil heeft bedacht, op 78-jarige leeftijd is overleden. Ik had nooit van de man gehoord – al gaat de kwisser in mij proberen de naam te onthouden. Maar het bericht was de aanleiding voor een beetje nostalgie. Waarvoor ik hem graag alsnog bedank. Zijn creaties houden vele minuten stilte, altijd eigenlijk. Maar deze minuut is voor hem.

Home sweet home

Home sweet home

Terug in Genève, voor een hele week deze keer. Deze en vorige week vergaderde immers de “18th International Conference of Labour Statisticians” (ICLS). Met zijn tweeën namen we het tweede deel voor onze rekening, nadat andere collega’s de eerste week opvolgden.

De conferentie vergadert vijfjaarlijks (in de toekomst driejaarlijks), en legt vooral de definities vast die in de wereld van de arbeidsmarktstatistieken worden gehanteerd. Dit 18e ICLS nam twee belangrijke resoluties aan, één over de arbeidstijd en een andere over de meting van kinderarbeid (voor ons wat minder belangrijk, maar in de rest van de wereld jammer genoeg vaak erg relevant). Daarnaast werden verschillende thema’s behandeld, zoals het tot nu toe al te vaak onderbelichte belang van vrijwilligerswerk. En er werd een begin gemaakt met een mogelijke aanpassing van de kern van de arbeidsmarktstatistiek : de definities van werkgelegenheid en werkloosheid. Voor wie er niet mee vertrouwd is, lijken dat ongetwijfeld vrij evidente begrippen, maar zeker werkloosheid is dat niet : opdat cijfers internationaal vergelijkbaar zouden zijn, moet de definitie onafhankelijk zijn van bijvoorbeeld het nationale stelsel van werkloosheidsuitkeringen. Er bestaat daarvoor een goede definitie, die zorgt voor internationaal vergelijkbare (en in tegenstelling tot wat soms wordt gedacht nauwelijks politiek manipuleerbare) werkloosheidsgegevens. Maar het besef groeit dat de grenzen tussen werk, werkloosheid en inactiviteit minder scherp zijn geworden dan vroeger en dat dus enige bijstelling van de concepten aangewezen kan zijn.

We waren er vooral als waarnemer, en mijn inhoudelijke bijdrage heeft zich beperkt tot het signaleren van een (essentieel) verschil tussen de Engelse en de Franse versie van een bepaalde paragraaf. Taal is overigens even vaak een barrière als een communicatiemiddel in dit soort besluitvorming : werken aan teksten in verschillende talen tegelijk, waarbij tussenkomsten in nog meer talen worden gehouden over soms erg technische zaken is geen eenvoudige zaak. Maar het blijft boeiend om te zien hoe vanuit zeer diverse achtergronden werkbare besluiten kunnen worden genomen (ik herinner me een tussenkomst van iemand die zich aansloot bij wat “Iran en de V.S.” net voordien hadden gezegd, of hoe statistici een heel eigen kijk op de wereld kunnen hebben).

Overigens is Genève in december niet meteen de aantrekkelijkste stad van Europa, zoals ik sinds het 17e ICLS al wist, toen ik er ook een volledig weekend heb doorgebracht. De stad is charmant, op zijn Zwitsers en dus perfect onderhouden, maar er ontbreekt wat pit. De stempel van het strakke Calvinisme werd er iets te diep ingedrukt. Maar Genève bood me wel wat afstand en perspectief : gewoon tussen de afgevaardigden van landen als Afghanistan, India, Pakistan, Thailand of Irak zitten is altijd goed om het Vlaamse (of Essense) wereldje wat te relativeren. Al mag het reeksje buitenlandse opdrachten wat mij betreft nu even afgesloten worden.

Art-is-Jokke

Art-is-Jokke

Carnaval in november, het heeft een hoog surrealismegehalte. Ik weet wel, op 11 november begint de jaarlijkse carnavalscyclus. Maar ik associeer het hele gebeuren toch eerder met de krokusvakantie dan met het herfstverlof. Ik ben dan ook geen volbloed-carnavalist, ik zal het maar toegeven. Toch ben ik gisteren de prins-elect (hij was nog niet officieel aangesteld) en de muzikanten van Dofkapel gaan beluisteren in het gemeentehuis. Met reden, want het gemeentebestuur vierde dat het de trotse eigenaar was geworden van het schilderij “Carnaval in Essen” van Piet Tireliren. Het is ook voor mij een evidentie dat dit schilderij in Essen moet blijven, en dus vind ik het een zeer verstandig besluit om dit aan te kopen. Wellicht zou elke schepen van cultuur tot die conclusie zijn gekomen, maar bij Jokke voel je ook dat ze de beslissing niet neemt uit één of andere vorm van (politieke) berekening, maar vanuit het hart.

De inhuldiging was de gelegenheid voor de vroegste generaties carnavalvierders uit onze gemeente om elkaar nog eens te treffen (en te proberen de carnavalisten op het schilderij te herkennen; ik schat dat er al zo’n 200% van de afgebeelden herkend is). Met “prins der prinsen” (keizer) Jan (I) Dekkers in de hoofdrol. Hij is dan misschien niet tot grootste Essenaar verkozen, de plezantste zal hij wel altijd blijven. Ooit komt er een Prins Jan I-straat in onze gemeente. Met onderschrift, anders snapt de argeloze bezoeker er niets van…

“We geven nie op” is dit jaar de leuze van de carnavalsvierders. “Tzou èreg zen” als ze dat wel deden, natuurlijk. Ik hoop dat ze er opnieuw veel plezier aan beleven. En dat het schilderij in het gemeentehuis af en toe voor beetje “leut” mag zorgen.

By the dawn’s early light

By the dawn’s early light

“I have a dream that less than 50 years from now one of us will be voted president of the United States.” Dat heeft Martin Luther King niet gezegd. Hij zou het zelf niet hebben geloofd. Toch is dat wat er is gebeurd. Het woord “historisch” wordt te vaak gebruikt, maar bij de verkiezing van Barack Obama past het adjectief zonder enige twijfel. Obama was de sterkste, de meest inspirerende van beide kandidaten, en zijn afkomst of huidskleur bleek daarbij geen hinderpaal. Obama werd niet gekozen omdat hij zwart is, en ook niet ondanks zijn kleur. Hij werd gekozen omdat hij de hoop van zijn land belichaamt. Maar zodra de verkiezing voorbij was besefte iedereen wel wat er gebeurd is. De tranen die Jesse Jackson liet, de tranen van de Republikein Colin Powell, de emoties van zovelen die in Chicago de uitslag afwachtten en vervolgens vierden, de woorden van zowel John McCain als George W. Bush die wezen op het historische belang van de verkiezing van hun tegenstander (!) geven aan dat de Amerikaanse kiezer meer heeft gedaan dan de bewoner van het Witte Huis verwisseld.

Ik ben er om 4u30 voor opgestaan, en dat bleek een perfecte timing. Om 5u00 werd Obama immers tot president uitgeroepen door alle Amerikaanse tv-stations, in het uur dat volgde gaf McCain de nederlaag toe in de eerste speech sinds lange tijd waarin iets van de McCain zoals we die altijd kenden te zien was. Rond 6u00 hield Obama dan zijn indrukwekkende overwinningstoespraak. Ondanks de kleine oogjes overdag (de koffie van de FOD Werkgelegenheid is van de eerder slappe soort) heb ik geen spijt van mijn eenmalige ochtendmenselijkheid.

Ondertussen probeert al wat niet zeer rechts is in politiek Europa een graantje mee te pikken van de overwinning van Obama. Aangezien het midden van het politieke veld in de V.S. een eind verder naar rechts ligt dan hier, ligt dat ook voor de hand. Als je puur naar de standpunten kijkt, dan zou ik McCain in de buurt van Dedecker situeren, en Obama ongeveer bij Verhofstadt. De claim van CD&V-voorzitter Thyssen op Obama vind ik nogal overtrokken : niet alleen omdat Obama duidelijke standpunten heeft en dus sowieso ongeschikt is als christendemocraat, maar ook omdat hij op ethisch vlak toch een ander perspectief hanteert. Maar meer fundamenteel vind ik het lastig om zomaar te willen zeggen waar Obama zou staan als hij een Europeaan was : een raspoliticus zoals hij houdt uiteraard rekening met de mogelijkheden en beperkingen van de omgeving. Je kan dus niet zomaar alleen op basis van zijn programma bij deze verkiezingen zeggen waar hij in het Vlaamse politieke landschap zou passen. Dat komt uiteindelijk neer op het vergelijken van appelen en peren. Als is een progressief vreugdevuur over de Democratische verkiezingszege volkomen terecht, en zal Obama voor zeer velen -van links tot centrum-rechts- een inspiratiebron zijn.

Het vallen van de bladeren

Het vallen van de bladeren

Toen we een voorstel over hondenpoep aan het voorbereiden waren, stootte ik via het onvermijdelijke Google op de suggestie van (ondermeer) de SP in een aantal Nederlandse gemeenten om desnoods met een DNA-test na te gaan van welke hond achtergelaten uitwerpselen afkomstig zijn. Dat moet beter kunnen, heeft ons gemeentebestuur ongetwijfeld gedacht : wij gaan aan onze burgers vragen om de herkomst van de bladeren na te gaan die in de herfst van de bomen vallen. Hoezo ? Wel, dat is toch wat ik begrijp uit het opschrift van de bladkorven : alleen de bladeren die afkomstig zijn van bomen die op het openbaar domein staan (straten, pleinen, bossen… die eigendom zijn van de gemeente) mogen in de bladkorf worden gestopt. Dus als de bladeren van de boom van uw tuin op straat waaien, of die van de boom van de buren, dan mogen ze niet in de korf. Gek is dat, want de foto heb ik genomen op een plaats waar geen enkele boom in de buurt op het openbaar domein staat. Er is wel een privébos in de buurt. Maar de eigenaar daarvan wordt ongetwijfeld geacht zijn eigen bladeren te gaan opsporen en zelf in de GFT-container te dumpen. En de bladeren van de bomen van de buren die hij tegenkomt, kan hij meteen terugbezorgen. Misschien kunnen ze één keer per week een bladerenruil doen, zodat iedereen de eigen bladeren op gepaste wijze kan verwerken ?

Natuurlijk, ik lees het opschrift verkeerd. Er wordt ongetwijfeld bedoeld dat alleen bladeren die op het openbaar domein liggen in de korven mogen worden verzameld. De vermelding van “bomen” is weinig nuttig, want bladeren van struiken mogen volgens mij ook wel in de korf. En het meervoud van een blad papier is “bladen” zodat ook daarmee geen verwarring mogelijk is. Het “openbaar domein” is trouwens ook geen heel duidelijk begrip, heeft een kleine steekproef mijnerzijds (populatie : één Essenaar) uitgewezen. De hoofdletters ten spijt. Dus : “Enkel voor bladeren die op de straat, het voetpad of andere gemeentelijke eigendommen liggen” zou mijn voorstel zijn. Maar het kan waarschijnlijk nog beter.

Helder communiceren, het is niet altijd gemakkelijk. Ik produceer zelf ook wel eens sybillijnse zinnen (soms bewust, soms ook niet) en al probeer ik me wel aan te passen aan het publiek waartoe ik mij richt, ik ben niet zonder zonden. Dus werp ik geen steen naar degene die deze zin aan het papier heeft toevertrouwd. Ik geef zelfs toe dat ik een spijker op laag water heb gezocht. Maar communiceren is één van de absolute kerntaken van een openbaar bestuur van vandaag. En daar wordt, ook in ons gemeentehuis, soms net niet lang genoeg bij stilgestaan. Zodat de slechte verstaander aan één blad (en een fototoestel) genoeg kan hebben om er een stukje over te schrijven…

Grootmoeders wijze

Grootmoeders wijze

Een federatie met confederale trekken is op zoek naar een nieuw evenwicht. De huidige toestand werkt, maar wordt als op termijn onhoudbaar aangevoeld. De voorbije jaren zijn de evenwichten verschoven en zijn er nieuwe inzichten ontstaan, maar de structuren zijn daaraan niet aangepast. Er wordt een “raad van wijzen” opgericht.

U had het ongetwijfeld al begrepen : dit stukje gaat over KSJ-KSA-VKSJ. Anders dan de ingewikkelde naam laat vermoeden is dat géén federatie van KSJ, KSA en VKSJ. Of toch niet echt. De drie namen zijn min of meer synoniemen voor één en dezelfde beweging. Of toch niet, dus. Maar ik ga het hele verhaal hier niet op de virtuele straatstenen gooien. Daarmee maken we misschien het verschil met andere “raden van wijzen”…

“We”, inderdaad, want ik ben plots “wijs” geworden. Drie jaar geleden eindigde mijn tweede mandaat van twee jaar als voorzitter van de raad van bestuur van de vzw die Vlaanderens op twee na grootste jeugdbeweging bestuurt – met meer dan 30.000 leden. Hoewel ik daarmee juridisch aan het hoofd stond van die beweging, houdt de raad van bestuur zich vooral met materiële kwesties bezig : inkomsten en uitgaven, begrotingen en rekeningen, beleggingen, gebouwen, personeelszaken, uniformen en andere verkoopsproducten, … Het pedagogisch beleid wordt door een andere raad behartigd, en de voorzitters daarvan hebben dus een streepje voor, want een jeugdbeweging is er uiteindelijk alleen voor de kinderen en jongeren die lid zijn. Niet voor geld of gebouwen.

Ik heb heel veel plezier beleefd aan die vier jaar. Als vrijwilligers die het beleid “maakten” werden we uitstekend omkaderd door de professionelen die voor de beweging werkten. Het was voor mij heel aangenaam om met jeugdbeweging bezig te zijn, en tegelijk ook met “management”. Bovendien zat de sfeer er altijd goed. Ook in crisismomenten -en die zijn er geweest- was er uiteindelijk iedereens onvoorwaardelijke engagement voor KSJ-KSA-VKSJ. Gelukkig is het aantal termijnen statutair beperkt tot twee, want in een jeugdbeweging is er maar één ding erger dan te lang blijven (te vroeg weggaan !).

Nu ben ik dus even teruggeroepen. Men wilde blijkbaar de auteur van de interne “financieringswet” die de middelen tussen het centrale niveau en de “provinciale werkkringen” verdeelt mee aan tafel bij de discussie. Ik voelde me gisteren meteen weer thuis in ons secretariaat in de Brusselse Vooruitgangstraat. De deuren, de muren, het prikbord… ademen nog altijd dezelfde geest uit. Ik had er last mee om níet in de postbakjes te kijken of er iets voor mij inlag – wat uiteraard niet kan, ik heb er al lang geen bakje meer…

Veel medewerkers zijn er ondertussen weg (ook dat is jeugdbeweging) en de beweging is helemaal niet stil blijven staan – getuige de hele structuurdiscussie. En toch, in de nieuwelingen herken ik meteen dezelfde KSJ-spirit. We werden overigens ontvangen door de proost, die wel is gebleven. Gelukkig maar, want Dirk is in de vijf jaar dat hij er rondloopt een rots in de branding van de beweging geworden. Zijn aanstelling was een zeer mooi geschenk van de Vlaamse Kerk – of een “zeer goede investering”, zo u wil.

Hoogstwaarschijnlijk is dit mijn laatste opdracht voor KSJ-KSA-VKSJ. Al weet je maar nooit, want in “mijn tijd” zijn we ooit gedwongen geweest oud-medewerkers samen te roepen die dertig jaar geleden een papier hadden mee ondertekend. Maar in tegenstelling tot sommige andere “wijzen” die de voorbije maanden hier en daar zijn opgevoerd heb ik heb er veel zin in. En verwacht van mij alvast geen “schootnota’s” met “Quid N.. ?”.

Que sera Serafien

Que sera Serafien

Wie goed heeft opgelet, had het wellicht al door : de actie “Teken voor Serafien” wordt gevoerd vanop mijn webruimte. Waardoor de zo al wat haperende servers van mijn provider (Globat in de V.S.) nu echt wel zwaar onder druk zijn komen te staan. Het loopt allemaal niet zo vlot als zou moeten, maar dat ligt uiteraard ook gewoon aan de overrompelende respons die de actie krijgt. Als er gemiddeld om de 15 seconden iemand tekent, dan is het logisch dat er al eens twee ondertekenaars elkaar virtueel in de weg lopen…

Het volume en de snelheid zorgen er ook voor dat er behoorlijk wat tijd in het onderhoud van de site kruipt (dubbels wegwerken, mensen die niet bevestigd hebben een verwittiging sturen, pogingen doen om de meest foutgevoelige processen te vereenvoudigen…). Maar de actie is natuurlijk meer dan de moeite waard, dus is dat met veel plezier gedaan.