Archief van
Categorie: Buitenland algemeen

Id est

Id est

Het is een wat vreemde traditie geworden, geholpen door het toeval : als ik kandidaat ben bij de verkiezingen, dan trek ik dezelfde week nog naar het noorden. Met name om een bezoekje te brengen aan Helsinki. Kwestie van wat afstand te kunnen nemen, wellicht.

Al moest ik daar deze keer wel een kort zeereisje voor maken. Mijn werkgever had me namelijk niet naar Finland, maar naar Estland gestuurd. Naar Tallinn. Maar ik heb aan het werkbezoek enkele dagen als toerist gekoppeld (uiteraard op eigen kosten, voor wie daaraan zou twijfelen) en zaterdag heb ik dan even de overstap gemaakt naar Helsinki. Met een snelle boot is dat anderhalf uur varen. En ik hou nogal van de Finse hoofdstad, met zijn moderne en gezellige uitstraling en zijn prachtige ligging aan de Baltische zee.

Maar ook Tallinn was zeker de moeite. De stad heeft heel veel van zijn Middeleeuwse gebouwen bewaard en ziet er eigenlijk zowat uit als de kastelen uit de boekjes. Het ziet er op dat vlak (Noord-)Duitser uit dan de Duitse steden. Het hele centrum is zo goed als autovrij (daar zorgen de kasseien wel voor), staat vol gezellige terrassen zonder overdreven “commercieel” aan te doen en doet ook ’s avonds erg “veilig” aan, wellicht ook omdat het er in deze tijd van het jaar erg lang licht blijft. De Esten zijn bovendien nuchter maar gastvrij.

En het Ests heeft iets heel bijzonders : het lijkt erg op het Fins, zeker grammaticaal, en het is daardoor op zich dus onbegrijpelijk. Het Fins is namelijk geen Indo-Europese taal, en staat dus verder van ons af dan pakweg het Russisch, het Farsi of het Sanskriet. Maar de Esten bijzonder veel woorden overgenomen van de verschillende bevolkingsgroepen die er in de loop der eeuwen woonden. Vooral van de taal die al die groepen onderling gebruikten : het Nedersaksisch of Nederduits, de variant van het Duits die in de Duitse gebieden in het Noorden werd (en soms nog wordt) gebruikt. En die taal is veel minder verwant met het “officiële” Duits (het Hoogduits) dan met… het Nederlands. Zodat heel veel Estse woorden dus zeer herkenbaar zijn voor Nederlandstaligen. Al ging er soms wel wat aanpassing overheen : school werd “kool”, maar wel degelijk uitgesproken met een o-klank en niet met de oe die in het Hoogduits of het Engels wordt gebruikt. Eén van de bekendste torens in Tallinn heet “Kiek in de Kök” (waarbij de ö op zijn Duits wordt uitgesproken). Die toren heet zo omdat je van daaruit recht in de keukens van de omwonenden kon binnenkijken. Dat spreekt vanzelf. Voor de Esten. En voor ons…

Tallinn doet erg Scandinavisch aan, en de Esten voelen zich ook het best thuis in de groep van de Noord-Europese landen. Het is dan ook vanzelfsprekend dat hun land bij de EU aansloot. Tegelijk is Rusland heel dichtbij : als je in Tallinn van de luchthaven komt, kom je een richtingaanwijzer naar Sint-Petersburg tegen. Ongeveer een derde van de bevoling van Tallinn is van Russische afkomst, maar voor de Esten zijn de Russen de “ex-bezetter”.

Ik heb ondermeer de grasvlakte bezocht waar de Esten zich in 1991 naar de vrijheid hebben gezongen (!), en ook het nationaal museum aangedaan. Ik begrijp heel goed dat de Esten niet zo tuk zijn op hun oosterburen. Russen worden min of meer als tweederangsburgers behandeld, en wie de Estse nationaliteit wil moet een taalexamen afleggen. Erg begrijpelijk, en voor een deel ook verantwoord. Maar Estland (samen met de andere Baltische staten Letland en Litouwen) zou er volgens mij veel baat kunnen hebben om zich te positioneren als een brug tussen het Westen en Rusland, en hun medeburgers niet in de eerste plaats te zien als “agenten van Moskou”. De scheepswerf die we bezochten tijdens het werkdeel van de reis gebruikt het Russisch als omgangstaal, omdat op die manier ook de Oekraïense gastarbeiders kunnen meepraten. En ook om de enorme markt in het Oosten te kunnen blijven bespelen.

Ik heb alleszins genoten van Estland (dat bovendien relatief goedkoop is) en zou zeker nog eens terug willen gaan. Niet alleen naar Tallinn, want wat ik van het platteland gezien heb sprak me ook wel aan. Plaats voor de natuur is er in elk geval maar dan hier : op dezelfde oppervlakte als Nederland wonen er iets meer dan één miljoen mensen. En de afstand bleek effectief voldoende om inderdaad even enkele zaken op een rijtje te zetten. Ook meegenomen, natuurlijk.

Totdat de bom valt

Totdat de bom valt

Dat Frankrijk dit halfjaar de Europese Unie voorzit, zal wel niemand zijn ontgaan die de actualiteit een beetje volgt : president Sarkozy is hyperactief en “dankt” aan de economische crisis een ideaal forum daarvoor. Maar het Franse voorzitterschap werkte op alle niveaus een druk programma uit, en ondermeer daardoor zat ik de voorbije anderhalve maand drie keer in Parijs. De Thalys maakt de Franse hoofdstad vrij eenvoudig bereikbaar, al kruipt een tripje Châtelet-Essen (met tussenstop in het hotel waar mijn bagage achterbleef) via Metro 14 + RER D + Thalys + IR N nu ook niet meteen in de kleren. Maar een mens moet er iets voor over hebben. De drie trips hebben me overigens enkele stukjes Parijs leren kennen waar ik nog geen weet van had, waarbij het Musée du Quay Branly op het lijstje van “nog eens rustig terug te bezoeken” is geplaatst. Maar ik was er natuurlijk in de eerste plaats om te werken. Vrij intensief trouwens, al was het vandaag wat minder.

Dat lag niet aan mij, en zelfs niet aan de Franse organisatoren. Aan wie dan wel ? Aan een anoniemeling, wellicht. Die deze voormiddag naar het gebouw belde waar de Franse ministeries van begroting, openbaar ambt, werkgelegenheid, industrie en economische zaken zijn gehuisvest. Om te melden dat er een bom lag. Zodat ik de eer heb gehad deel te nemen aan de evacuatie van dat megagebouw. De Franse ambtenaar waarmee mijn collega en ik aan de praat raakten bij het buitengaan vond het niet eens slecht nieuws : bij bomalarm mag iedereen blijkbaar naar huis… Maar voor buitenlandse conferentiebezoekers was dat natuurlijk niet meteen een optie. Zodat we met twee Poolse en twee Nederlandse collega’s een Parijse koffie zijn gaan drinken, nadat we begrepen hadden dat de pauze wel een tijdje kon duren. Eén van de Poolsen vertelde dat er bij hen ooit instructies waren gegeven omtrent “wat te doen bij bommelding”. De naam vragen van de would-be terrorist bleek er één van, en bovendien bleek ook het type bom van belang. Doorverbinden en vragen om “even aan het toestel te blijven” hoefde dan weer niet… De Nederlanders veronderstelden dat ze bij hen wellicht naar het sociale zekerheidsnummer zouden moeten informeren. Bij ons zou de eerste vraag wellicht zijn volgens welke taalrol men het gebouw wenste op te blazen (en of men daarvoor een sloopvergunning had aangevraagd).

Na meer dan een uur werd het alarm opgeheven, en een minuutje of tien later hadden wij dat ook door. Waarna de conferentie de zes nog voorziene sprekers alsnog aan het woord liet én bijna op tijd eindigde. Zodat ons waarschijnlijk een hele hoop overbodige uitweidingen zijn bespaard. Toch heeft het iets surreëels om een gebouw terug binnen te wandelen dat na een uurtje zoeken “bomvrij” is verklaard. Stel dat… Maar dan had u het wellicht wél in het nieuws vernomen. Dat u het ook hier had kunnen lezen, is dan weer heel wat minder zeker !

Lente

Lente

Mijn werkgever stuurde me naar Praag. Nu, dat klinkt wat onvrijwillig : laten we zeggen dat mijn werkgever en ik het erover eens waren dat ik dezer dagen in Praag moet zijn. Om alhier het aangename aan het nuttige te paren.

Ik was er nog nooit geweest en dus heeft de stad het effect dat ze op elke nieuwe bezoeker heeft : ik ben onder de indruk. Praag is een zeer Middeneuropese stad, die me aan Boedapest doet denken. Een ook aan Dresden, want de Moldau en haar oevers hebben meer het gezellige van de Elbe dan het majestatische van de Donau. Ik herken er ook iets van Wenen en van Krakau in : de Habsburgers zijn daar uiteraard niet vreemd aan. Zoals telkens in het voormalige Oostblok ben ik er trots op dat hier onze blauwe vlag met gele sterren wappert. Met de uitbreiding van de EU is een historische vergissing rechtgezet. Iemand zou het de Ieren moeten vertellen.

Alleen in een stad rondwandelen heeft natuurlijk nadelen : je kan je ervaringen niet echt delen, en een terrasje is om snel iets te drinken. Maar het heeft ook voordelen : je kan heel veel doen. Een museum/tentoonstelling of zes haal je wel op een dag. Waarbij zowel “must see” als het toeval een leidraad kan zijn. Dat laatste trok me naar een brochure met als titel “Bruselský sen”, waarbij het eerste woord inderdaad naar onze hoofdstad bleek te verwijzen. Een tentoonstelling in Praag over de Tsjechoslovaakse inbreng op Expo ’58. Terwijl dat hele Expogedoe me op zich niet zoveel zegt (eigenlijk moet ik nu schrijven : “niet zoveel zei”). Ik ken er de politieke betekenis voor België van, en dat leek me voldoende. Maar dat net die Expo blijkbaar ook elders niet zomaar onopgemerkt was voorbijgegaan, drong pas hier tot me door. Het maakte me nét nieuwsgierig genoeg om de bovenverdieping van de bibliotheek te gaan zoeken. Maar ik wist bijvoorbeeld niet dat de wereldtentoonstelling van 1958 de eerste na die van 1939 was – en vind het nu gek om dat niet weten toe te moeten geven.

In 1958 blaakten zowel de Belgische als de Tsjechoslowaakse eenheidsstaten (zaliger gedachtenis, beide) van zelfvertrouwen, dat een decennium later in de lente zou uiteenspatten in de straten van Praag en Leuven. Toch hielden de twee op de Expo ook al een stuk façade op. De ene voor mij zeer herkenbaar, met opschriften in een soort plechtstatig gekunsteld Nederlands, keurig na het Frans. Met een grondplan met alle Paviljoenen dat ik nog nooit voor me had gezien, maar dat een Belgique à papa opriep dat ook ik in de lagere school nog in de late jaren 1970 nog kreeg gepresenteerd – en dat ik niet verwachtte aan de Moldau te herontdekken.

Het andere, Tsjechoslovaakse, beeld dat ik uit de geschiedenisboeken van het communisme ken. En dat ondanks alles net iets meer op mensenmaat bleek dan het Sovjetpaviljoen. Met een jaren ’50-design dat Europa toen veel meer verenigde dan het wilde weten, overigens : de kopjes en de stoelen die in onze huizen (die van onze ouders) stonden, hadden soortgenoten achter het IJzeren Gordijn. De kunstwerken die in het Westen werden gemaakt, bleken perfect aan te sluiten bij de tijdelijke relatieve openheid van het Oost-Europese communisme. In die mate dat er sprake was van een “Brusselse stijl” in Tsjechoslovakije, compleet met ná de Expo gemaakte schilderijen van het Atomium.

Omwille van enkele technische hoogstandjes (en wat voor de Belgen wellicht ook sterk meetelde : het gewaardeerde restaurant) was het paviljoen van de Tsjechoslovaakse Socialistische Republiek een topper waar de Expobezoekers voor in de rij stonden. Gek genoeg blijkt na 50 jaar een stuk van die aantrekkingskracht te zijn behouden, zo heb ik ondervonden. Bevreemdend.

L’orange beu – Buigen of Basten

L’orange beu – Buigen of Basten

Ik heb er ongeveer 10 minuten van gezien, tot nu toe. Toch kan ik er moeilijk onderuit : het EK voetbal is volop aan de gang. Hoe komt het dat dat nu in Essen tot me doordringt, en nauwelijks enkele weken geleden in gastland Zwitserland veel minder sterk ? Al wie onze gemeente kent, zal het antwoord wel weten… De oranjegekte heeft ook onze grensgemeente een beetje mee in de ban. Waar de nummerplaat het verschil tussen een Essense Nederlander of een volbloed autochtoon al lang niet meer verraadt, doen allerlei attributen in de meest schreeuwerige aller kleuren dat nu wel. Neen, ik heb niets tegen de Essenaar wiens accent enige noordelijkheid verraadt, of dat nu een bekende Nispense of een exotisch Randstedelijke tongval is. De regelmatige lezer van dit stukje elektronische snelweg weet bovendien dat ik de Nederlandse politieke zeden over het algemeen wel kan waarderen, en dat enkele politici zoals Femke Halsema (GroenLinks), Alexander Pechtold (D66) maar ook wel een type als Frits Bolkestein (VVD) mijn favorietenlijstjes moeiteloos zouden halen. Maar ik geef het eerlijk toe : ik hou niet zo van oranje, zijn daden en zijn doen. Ik lijd aan plaatsvervangende schaamte wanneer ik volwassen mensen een trommel op hun eigen hoofd zie bespelen, wanneer overigens volstrekt normale burgers levensgrote wuppies in hun auto plaatsen of wanneer lieden die verbaal nochtans behoorlijk ad rem uit de hoek kunnen komen een ganse conversatie herleiden tot “hup, Holland, hup”. Ik kan de perscommentatoren die elke frons van de bondscoach of de topspits te pletter analyseren, aangevoerd door het onbegrijpelijke orakel dat ooit behoorlijk tegen een bal kon trappen, niet hóren. Ik hoop dat ze er snel uitliggen. Punt. Maar laat ik grootmoedig zijn… als ze toch zouden winnen (horresco referens), dan hebben ze wel recht om het te vieren. Ná de westrijd, en laat ons zeggen 24 uur lang. En daar weer netjes de oogjes dicht en de snaveltjes toe…

En toch kan ik het niet ontkennen. Ik heb maar twee samenvattingen van wedstrijden bewust gezocht, en zelfs als niet-kenner kan ik maar moeilijk ontkennen dat dit Nederlands elftal bijzonder mooie dingen laat zien. Stiekem ben ik bovendien ook wel jaloers op het oranjegevoel : ongecompliceerd en vooral onvoorwaardelijk hun ploeg steunen… ik zie ons Vlamingen er nooit echt toe in staat. Ja, in een WK-finale zouden we voor Rode of desgewenst Vlaamse Duivels wel 90 min. willen supporteren, zoals we in een grand slamfinale achter Kim gingen staan of zodra de spurt op gang trekt Tom Boonen wel over de lijn willen schreeuwen. Maar ze moeten al héél veel bewijzen vooraleer ze een beetje vertrouwen krijgen. Soms zou ik willen dat ik wel het noorderbuurse talent had voor irrationele gekte. Ergens diep in mij zit ondanks alles dus misschien toch een fanatiek orangist verscholen, die de klaarblijkelijk daartoe vereiste aanslag op de goede smaak er zelfs bij zou kunnen nemen. Zouden er pillen tegen bestaan ?

Laat ik uit zoveel inconsequentie alsnog een besluit trekken : ik wens de Essense oranjesupporters veel vreugde bij de overwinningen van Robben en C°, en de oranje-afkeerlingen veel leedvermaak als de nederlaag volgt. Elk nadeel heb zijn voordeel, inderdaad. Al hoef je volgens mij geen doctor in de hogere voetbalkunde te zijn om te vermoeden dat het wel eens de minderheid van onze gemeenteburgers zou kunnen zijn die aan het langste eind gaat trekken. Ik hoor in de verte al een welgemeend “Hein heeft gewonnen, de Zilvervloot…” weerklinken. Gruwelijk. Maar wel mooi.

Knikkeren

Knikkeren

“What is IMEC ?” vraag ik aan de vertegenwoordigster van Portugal, die ik al langer ken. Het is donderdagmorgen tegen 9u, en de EU-coördinatievergadering loopt naar zijn einde. Blijkbaar gaan de meesten straks om 10u naar de IMEC-coördinatie. Dat blijkt de groep van geïndustrialiseerde landen binnen de ILO te zijn. Ik veronderstel dat wij daar ook bij horen, en ga er dus ook maar naartoe. Maar eerst heb ik een koffie nodig : vergaderen om 8u is me toch nogal vroeg.

Ik heb er op dat ogenblik al een halve dag van de International Labour Conference opzitten, met name van het comité dat zich met een rapport over “skills” bezighoudt (ik vind niet meteen een goede Nederlandse vertaling, maar houd het maar op “competencies”). Ik ben hier in Genève met een onduidelijke opdracht en weinig informatie. Ik zie ook niet goed het nut ervan in (wel van de conferentie en de organiserende ILO in het algemeen ¬al is het niet mijn “ding”¬, maar niet van dit soort thematisch werk; aangezien ik nog nooit met de resultaten ervan werd geconfronteerd, neem ik aan dat het niet veel zin heeft). Maar zoals altijd heb je aan de ene kant de knikkers, en aan de andere kant het spel. Als de knikkers me niet zo interesseren, dan kan misschien het spel nog boeien. Indien niet, dan verstop ik me hier gewoon in de massa; kan niet moeilijk zijn en niemand gaat het me echt kwalijk nemen.

Ik heb bovendien een aantal vergaderingen gemist. Omwille van de minder geslaagde informatievoorziening, maar ook omdat ik hier pas op woensdag kon zijn. De eerste plenaire zitting op die dag die ik bijwoonde was niet meteen superboeiend. Er waren algemene verklaringen van de werkgevers, de werknemers en van een aantal regeringen. Waaronder een verklaring namens de EU en één namens IMEC , uitgesproken door de V.S.. Daarnaast kwamen een aantal landen individueel tussen. Jamaica, Irak en China, om er enkele te noemen. Ik zette een tijdje de vertaling af en nam de klankkleur van het Arabisch en het Chinees in me op. De Egyptenaar naast mij maakte ondertussen een sms. Het Arabisch blijkt zich zowaar ook te lenen tot het vrij vlot opmaken van zo’n tekstbericht. Ik las mee, maar dat heeft zijn privacy niet echt geschonden…

Zo beland ik donderdag in de vroegte op de EU-vergadering, na eerst de weg te hebben gezocht in het aftandse en onmogelijk ingewikkeld gestructureerde Palais des Nations, waar de UNO normaal huist maar dat nu voor enkele weken door de ILO wordt bezet. Er wordt aan een tekst voor een tussenkomst gewerkt. Ik kijk het even aan, en doe dan een suggestie om ergens een zin wat vlotter te laten “lopen”. Mijn aanwezigheid wordt opgemerkt, de zin wordt aangepast. Even later probeer ik met een inhoudelijke aanpassing. Lukt ook. Nice. Het spelletje blijkt redelijk leuk. Maar de EU-ambitie is beperkt : er wordt nog maar aan één tussenkomst gewerkt, voor vrijdagnamiddag.

Dan ligt de lat bij IMEC blijkbaar hoger, want daar wordt gewerkt aan een tekst die al meteen in de volgende zitting moet dienen. En het is ook de bedoeling om de twee zittingen die vandaag nog volgen met een tussenkomst te verrijken. Dus wordt er aan een hoog tempo gewerkt aan consensusteksten. Ik speel het spel mee, en dien af en toe als spreekbuis voor de wensen van enkele wat minder Engelskundige Europese collega’s. De Amerikaanse die de teksten tikt verricht fantastisch werk om er een geheel van te maken, en ze brengt de tussenkomst ook op de zitting, namens een stuk of 15 landen die netjes worden opgesomd. De dag vordert, en tussen de vergaderingen door blijven we tussenkomsten produceren; het aantal landen dat ze onderschrijft, stijgt ondertussen. Het aantal alinea’s waaraan ik mee geprutst heb, ook. De vergadering eindigt tegen 21u. 8u tot 21u met aftrek van ongeveer 3 uur pauze, maar met inbegrip van enkele ellenlange tussenkomsten in het Arabisch (met vertaling, maar toch) en doelloze uiteenzettingen over het beleid in landen waar ik nauwelijks van heb gehoord. Mocht ooit iemand in Essen denken mij uit te schakelen door een vergadering wat te rekken : bespaar je de moeite.

De vrijdag volgt een soortgelijk scenario, dat alweer van start gaat om 8u. Ik denk aan onze gemeentesecretaris, die zijn poging om vice-voorzitter te worden van de internationale vereniging van gemeentefunctionarissen (IIMC) de mist in zag gaan. Ik begrijp volkomen wat hem in dat soort organisatie moet boeien : het internationale forum is verrijkend en boeiend. Ik begrijp ook waarom het raadslid in mij een beetje een kritische kijk heeft (ook op het Witzenbergproject, bijvoorbeeld) : wat levert het op ? Maar de vertegenwoordiger van de regering van de Bolivariaanse republiek Venezuela beluisteren, die erin slaagt om een tussenkomst over opleiding en vorming om te buigen tot een antikapitalistische tirade : het heeft wel iets.

De V.S., de Britse en de Australische afgevaardigden hebben de IMEC-tussenkomsten gebracht tot nu toe. We werken aan de laatste, en dat verloopt nogal chaotisch : de ontwerptekst was niet zo overtuigend en ook onvolledig. We worden moe, en de inspiratie raakt op. Het wordt een half wonder als er toch nog iets zinvols uit zal komen. Onze Amerikaanse tekstschrijver wordt er een beetje wanhopig van : we hebben nog een minuut of tien en eigenlijk staat er nog niet veel op papier. En wie gaat die vooralsnog halfafgewerkte tekst in de vergadering brengen ? Terwijl de plenaire vergadering al gaat beginnen wijs ik haar nog snel op enkele stukken tekst die er absoluut uit moeten. Uiteindelijk rolt er toch nog iets min of meer coherent uit de printer.

Vrijdag, rond een uur of vier. De (voorlopige) slotsessie vult de zaal toch nog behoorlijk : ik vermoed met zo’n 150 aanwezigen. Al blijft de Egyptische bank naast mij leeg. De Portugese afgevaardigde zit wel op haar plaats. Ik vraag me af of ze zich de vraag van gisteren herinnert, wanneer haar buurman voor een minuut of drie het woord neemt : “Thank you chair. I am speaking on behalf of 22 IMEC countries. Do you want me to list them ?”

Zoom in

Zoom in

Dit verlengde weekend en de vervroegde zomer boden me de gelegenheid om het ondertussen beruchte fietspad langs de Spillebeek eens uit te testen. Natuurlijk niet langs de Essense kant, want daar is de aanleg nog niet gestart. Wel in de andere richting, waar de Spillebeek de Zoom heet en (dus) richting Bergen-Op-Zoom stroomt.

Eerste conclusie : Het fietspad is indrukwekkend mooi, en het zou prachtig zijn als Essen er een even mooi verlengstuk aan zou kunnen maken.

Tweede conclusie : Om aan het fietspad te geraken heb ik de Hollandse Dreef gebruikt, die er woestijndroog bijligt. Het fietspad dat Kevin en ik in de gemeenteraad goedgekeurd hebben gekregen, zou dus een extra meerwaarde bieden.

Derde conclusie : Essen ligt in een schitterende streek, maar maakt daar geen optimaal gebruik van.

Vierde conclusie : De bedenker van het knooppuntensysteem verdient de Nobelprijs van het fietstoerisme. Jammer dat de plannetjes langs deze kant van de grens niet op internet te vinden zijn. En jammer, natuurlijk, dat het Zoomfietspad er nog niet goed in is verwerkt.

Vet moeilijk

Vet moeilijk

We leven in Vlaanderen op een kluitje. Zes miljoen Vlamingen moeten het stellen met erg weinig grond. Bovendien hebben we de onhebbelijke gewoonte (gehad ?) om die grond zo inefficiënt mogelijk in te delen, onder het mom van een vrijheidsideaal dat echter aantoonbaar onverantwoord is gebleken. Daardoor ontstaan ruimteconflicten, en de gemeenteraad van dinsdag bevatte daarvan twee voorbeelden.

Zo werden we geacht een laatste advies te geven over de “herbevestiging” van de landbouw- en natuurbestemming in onze gemeente. Een planningsproces waarmee de Vlaamse overheid de doelstellingen die het zichzelf op dit vlak heeft opgelegd wil concretiseren. Ongetwijfeld een nuttige oefening, maar wel één met een hoog surrealistisch gehalte : op het plan staat landbouwgebied waarvan ik me niet kan inbeelden dat er ooit nog koeien zullen grazen en natuurgebied waarin de kamerplant de overheersende vegetatie is.

Op het macroniveau van de plannen ziet het er allemaal mooi en coherent uit. Maar het leven speelt zich af op microniveau. Mijn nachtrust wordt beïnvloed door de pomp die de werf aan de overkant bouwklaar moet maken, door de muziekkeuze van mijn buren en de mobiliteit van al wie de Molenstraat wil gebruiken. Tot op heden slaap ik echter goed. De buren van de frituur in Heikant zagen wel reden tot klagen : vooral de geur van versgebakken frietjes komt hen stilaan de strot uit. Wettelijk (b)lijkt alles min of meer in orde, en de vraag stelt zich of het gemeentebestuur dan nog verder moet tussenkomen. Een moeilijke kwestie : het is duidelijk dat niet elk micro-probleem tussen Essenaren een probleem voor de gemeente moet zijn. Het potentieel aantal onderlinge conflicten tussen 17.500 inwoners is een getal dat enkele honderden keren groter is dan het aantal mogelijke combinaties op een lottoformulier. Toch denk ik dat een gemeentebestuur telkens als het enigszins kan de bemiddelende rol moet spelen : de gemeente heeft al bij al een hoge legitimiteit en wordt niet als (helemaal) wereldvreemd aanzien. Bovendien is een samenleving waar alles via de rechtbank wordt geregeld wat mij betreft onwenselijk en ook onmenselijk. Dus is geurhinder van een frituur in de Maststraat een probleem waar ook het Heuvelplein een rol te spelen heeft. Ook al is het misschien een druppel op een hete plaat. Maar die druppel belandt beter daar, dan in de frietketel…

Overigens deed het verhaal me een beetje denken aan het busvervoer in de stad Luxemburg. Dat rijdt grotendeels op plantenolie. De eerste keer dat ik daar was, verbaasde het me erg dat het aan elke bushalte naar frietjes rook. Zonder frituur. Ik weet niet meer wat het meest opviel : de frietgeur of de afwezigheid van dieselgeur. Ik weet wel wat ik verkies, en vermoed dat een referendum aldaar zou worden gewonnen door het OZO-kamp. Of hoe micro-management van de samenleving ook een verhaal van psychologie en communicatie is. Een terrein waarop het Essense gemeentebestuur nog “ruimte voor verbetering” heeft…

Numero Uno (I)

Numero Uno (I)

Slovenië is voorzitter van de Europese Unie, de eerste “nieuwe” Lidstaat aan wie die eer (en het bijkomende extra werk) te beurt valt. Als gevolg daarvan zat ik de voorbij drie dagen in Ljubljana (of eigenlijk vooral in Brdo, één van de talloze plaatsen aldaar waarvan in de naam minstens één klinker lijkt te ontbreken). Mijn vorige bezoek aan Slovenië was een doorrit van ongeveer een uur, een jaar of vijf geleden. Dus was het wel aangenaam het land toch even wat beter te leren kennen. Wat ik eruit onthoud is dat Slovenië een kruispunt is van Oostenrijk (dat zie je aan de huizen, zeker op het platteland), Italië (dat merk je aan de keuken), Hongarije (zoals vooral in de stad blijkt) en Kroatië (dat hoor je aan de taal, ondermeer).

Zeer Habsburgs dus, en met niet echt een sterke eigen identiteit – wat voor een Vlaming wel een beetje herkenbaar is. Maar het toeristisch potentieel van het land is enorm, en dat lijken ze er zelf ook wel te beseffen. Bovendien staat het land in de EU ondertussen bekend als een voorbeeld van “goed bestuur”, en is het erin geslaagd om een sociaal vangnet uit te bouwen tijdens de overgang van het communisme (weliswaar de “zachte” Joegoslavische variant daarvan) naar een markteconomie én toch een stevige economische groei te laten optekenen. Een goede keuze als eerste “nieuwe” voorzitter, kortom. De vergadering en alles eromheen was ook perfect georganiseerd. Ik begin al tegen het Belgisch voorzitterschap van 2010 op te zien…

Het korte uitstapje naar Slovenië maakte wel dat ik een gemeenteraad heb gemist. Had ik dat vooraf geweten, dan was ik thuisgebleven, maar de vergadering van de raad bleek plots te zijn verschoven naar de week vóór de vakantie. Gelukkig heb ik niet echt veel gemist, de agenda was zeldzaam luchtig. Maar de discussie over de toekomst van het Essense aardgasnet is toch net té boeiend om ze helemaal aan de 24 overige raadsleden over te laten. Het uitstel ervan is niet alleen terecht, het komt me ook wel goed uit !

Paris

Paris

Enkele dagen in Parijs, voor een OESO-vergadering. Omdat hun eigen gebouw wordt gerenoveerd, boekte de OESO een vergaderzaal in de gebouwen van de Union Internationale des Chemins de Fer. Ik neem aan dat daar normaal vergaderd wordt over “Innovative Excuses to Explain Delays”, “Passengers : The Root of All Our Problems” of nog “Is There a Limit to Raising Cross-Border Tariffs ?”. Bovendien is hun gebouw zodanig gesitueerd dat ik nu kan zeggen dat ik naast “Paris Hilton” heb vergaderd…

De vergadering ging over migratie – niet mijn specialiteit, maar ik verving een collega. Wel een interessant thema, natuurlijk. Maar in de wandelgangen lokte de aanduiding “Belgium” op mijn badge toch vooral vragen uit over de regeringsvorming hier te lande. Van Australië tot Canada weet men nu ongeveer wel wie Yves Leterme is, en vraagt men zich af waarheen de toestand zal leiden. Mij valt het op dat een separatistisch scenario buiten de grenzen als vrij realistisch wordt voorgesteld. In elk geval laat deze crisis een onuitwisbare indruk na buiten onze grenzen en zal het beeld van België nooit meer hetzelfde zijn. Dat lijkt me eigenlijk winst : het wordt duidelijk dat het géén eenvoudige problemen zijn die hier moeten opgelost. Ook al hebben ze altijd wel een surrealistisch tintje.

In die crisis duikt ondertussen zowaar Guy Verhofstadt terug op. Om mijzelf te citeren, op 11/6/2007 : “Guy Verhofstadt heeft de handdoek sneller in de ring gegooid dan ik had verwacht, al blijft hij een come back-kid.” Q.E.D.

Lied

Lied

Ik heb iets met volksliederen, officiële hymnes… of hoe je ze ook wil noemen. Ik ken er ook meer teksten van dan mijn gebrek aan enig muzikaal talent zou doen vermoeden. Ook omdat ze zo verbonden zijn met een land, een volk, een groep mensen, een cultuur. De manier waarop met een volkslied wordt omgegaan, zegt vaak veel over het volk. Ergens op deze site staan er zelfs enkele in mp3-vorm, en de ringtone van mijn gsm is er één (al weten zeer weinigen welk dat is, en dat laat ik ook zo).

Ik ben er dan ook best trots op mede-auteur en mede-indiener te zijn van het voorstel om Essen een officieel dorpslied te geven. Ik hoop dat Philip en ik het door de gemeenteraad krijgen, al zou het kunnen botsen op een stuk wantrouwen rond “850 jaar Essen”. Onterecht, want ook ik hoop dat die viering een succes wordt. Al verschillen de meningen over hoe dat dan vorm moet krijgen.

Bij het voorbereiden van het voorstel is een stuk van de inspiratie ook uit het Nederlandse Noord-Brabant gekomen, al blijkt de zoektocht naar een officieel lied daar niet gemakkelijk te zijn. Eén van de genoemgde mogelijkheden is dit lied van Guus Meeuwis. Ik weet niet of het een geschikt volkslied is. Maar het is een ontzettend mooi en ontroerend lied. Dat een Brabantgevoel uitdrukt dat zich niet door een grens laat stoppen.