Archief van
Auteur: Admin

Thessaloniki

Thessaloniki

Ὡς οὐδείς ἂπολις, μέχρις ἂν ἡ τῶν Θεσσαλονικέων ᾖ πόλις – Niemand zal zonder vaderland zijn zolang Thessaloniki bestaat.  Een 14e eeuwse versregel die op de kruispunt rol van de stad waar ik eindelijk ben geraakt wijst.  De op één na grootste en belangrijkste Griekse stad, die voordien zo lang de op één na grootste en belangrijkste stad van het Romeinse (Byzantijnse) Rijk was, na Constantinopel.  Een stad die na de stichting ervan altijd belangrijk is gebleven en een centrale rol speelde in het Romeinse Rijk.  De stad waar de oudste delen van het Nieuwe Testament naar verwijzen (de twee brieven van Paulus aan de christenen van Thessaloniki) met een zeer rijk Byzantijns-christelijk erfgoed, met een aantal zeer oude en indrukwekkende kerken.  De stad die na de val van Constantinopel een metropool van het Ottomaanse Rijk werd.  Die tijdens die moslimheerschappij de joden opving die door de christelijke Reconquista uit Spanje werden verjaagd en bij de Sultan een vaderland vonden.  Waardoor Thessaloniki op een bepaald moment de meest joodse stad ter wereld was, met bijna de helft joodse inwoners, waar daardoor de meest gesproken taal Ladino was, de joodse variant van het Spaans.  De opeenvolgende oorlogen van de 20e eeuw beslisten over het lot van de stad -die op het nippertje in Griekse en niet in Bulgaarse handen viel- en onvermijdelijk ook over het lot van de joden.  De geboorteplaats, tenslotte, van Kemal Ataturk, de stichter van het moderne Turkije – die wellicht ook daarom af en toe door Turkije geclaimd wordt.

Vandaag is het een Griekse metropool aan de zee, hoofdstad van Macedonië, meer op mensenmaat van Athene, en die ook iets van het kruispunt van culturen dat de Balkan is bewaard heeft.  Een havenstad met een trotse Witte Toren als merkpunt.  Een beetje een Antwerpen aan de Middellandse Zee, compleet met een hoorbaar accent in de spreektaal.

Ze stond al erg lang op mijn verlanglijstje, en ik ben er dus eindelijk eens geraakt.  In de zomer, hoewel wellicht een citytrip in de lente of de herfst meer een aanrader is.  Het was er warm, maar dat was het ongeveer overal in Europa.  En musea hebben airconditioning.  Ik bezocht met name het Byzantijns Museum, waar een vriendin van mijn vrouw werkt, en was behoorlijk onder de indruk : het bevindt zich in een erg mooi gebouw en geeft de geschiedenis van de stad weer vanaf de vroeg-christelijke periode tot de val van het Romeinse (Byzantijnse) Rijk in de 15e eeuw, en vervolgens het verhaal van het christendom in de Ottomaanse periode.  Het vlakbij gelegen Archeologisch Museum vult mooi aan, met de meer Hellenistische en Romeinse geschiedenis van de stad.  Jammer genoeg bleek het joods museum niet alleen op zaterdag (dat had ik moeten weten) maar uitzonderlijk ook op zondag gesloten.  Dan heb ik maar een extra wandeling gemaakt en een terrasje aan de waterkant gedaan…

Van Thessaloniki nam ik de trein naar Athene.  Een goede keuze, wat al is het Griekse spoorwegnet behoorlijk onderontwikkeld, deze lijn brengt je relatief snel en comfortabel naar de andere kant van het land.

Zevenklapper

Zevenklapper

Zeven talen in zeven dagen.  Dat is de titel van het nieuwe boek van de Nederlandse taaljournalist Gaston Dorren.  Het belooft dat je -als Nederlandstalige met een basiskennis van het Engels, het Duits en het Frans- in zeven dagen zeven talen kan leren lezen : Fries, Deens/Noors/Zweeds en Italiaans/Spaans/Portugees.  Ik heb het boek gekocht omdat ik enkele andere boeken van Dorren gelezen heb, over taal, en die vond ik goed geschreven en interessant.  En ook wel omdat ik het uitgangspunt geloof en tegelijk toch nog intrigerend vond : ik wist natuurlijk wel dat je vaak van een Deense of Spaanse tekst wel iets kan maken als je je bestaande taalkennis toepast.  Maar het leek me interessant om dat basisconcept echt uitgewerkt te zien, en ik vroeg me ook af hoe gemakkelijk of moeilijk het precies zou zijn.

Ik heb het boek uitgelezen, maar niet zoals dat zou moeten.  Ik heb niet echt gestudeerd, en ook niet geoefend.  Ik heb er daardoor niet de “vereiste” 56 uur (7 dagen van 8 uur) ingestoken.  Daardoor heb ik nu wel een idee, maar beoordelen of het echt goed werkt, weet ik niet.  Ik heb wel veel interessante dingen gelezen over de zeven betrokken talen, en uiteraard een aantal zaken opgestoken die me gaan helpen wanneer ik de volgende keer probeer om een Italiaanse of Zweedse tekst te doorgronden. Of om te begrijpen waar een Spaanse of Italiaanse spreker het over heeft, want bij duidelijk en “officieel” taalgebruik (op een conferentie of zo) werkt het wat mij betreft in die talen ook voor de gesproken taal redelijk goed.  In het Portugees of Deens moet je daar dan weer niet aan denken.

Het boek probeert echt zo veel mogelijk te puren uit de taalkennis die veel Nederlandstaligen al hebben, en focust daarbij op patronen waarmee verbanden tussen talen kunnen worden gelegd.  Dat doet het taalonderwijs naar mijn aanvoelen veel te weinig : kapitaliseren op wat degene die de taal leert al weet.  Zo ben ik nog steeds de leraar Frans dankbaar die in één van zijn eerste lessen tussendoor uitlegde dat een accent circonflexe vaak staat op een plek waar in andere talen een s stond.  Wie weet wat een “venster” is, zal zo toch eenvoudiger begrijpen wat “fenêtre” betekent.  Dat helpt.  En dat een Nederlandse v vaak overeenkomt met een Engelse f is informatie die mensen die één van beide talen leren en de andere kennen kan helpen, maar die ik voor wat het Engels betreft, en mijn vraag voor het Nederlands, nooit in de les te horen kregen.

Het is met dat soort informatie, met een zo vereenvoudigd mogelijke grammatica en met allerlei wetenschappelijk verantwoorde of net uiterst praktische tips en tricks dat Dorren probeert om de lezer in één ruk zeven talen aan te leren.  Zoals hij zelf stelt had hij er ook nog het Afrikaans en het Catalaans bij kunnen nemen, maar veel andere talen kwamen niet meer in aanmerking – tenminste als je de grens tussen taal en dialect trekt waar dat meestal gebeurt.  Buiten de Germaanse en Romaanse talen zijn er sowieso geen die in aanmerking komen, en binnen die groep zijn Roemeens of IJslands wellicht te hoog gegrepen.  Maar zeven is al een mooi getal, uiteraard.  Wie het wil proberen, of gewoon een interessant boek over taal wil lezen, kan dus hier terecht.

Van 11, 14 en 21 juli – en nog wel wat data

Van 11, 14 en 21 juli – en nog wel wat data

Een zichzelf respecterende nationale gemeenschap heeft één (of enkele) nationale feestdagen nodig.  Daarvoor moet dan een datum worden gekozen.  Dat gebeurt dan op basis van een historische aanleiding.  Maar het belang daarvan moet niet overschat worden : het belangrijkste is om de gemeenschap, de natie, te vieren.  De precieze dag is eigenlijk een kwestie van toeval, en de historische gebeurtenis mag het feest niet overschaduwen.  Het feit dat er op 14 juli 1789 in de Bastille alleen wat kleine criminelen opgesloten zaten, die daar beter zouden zijn gebleven, of zelfs de vaststelling dat de Franse Revolutie een aantal jaren later de opmaak bleek voor een onvervalste dictatuur, doet geen afbreuk aan de Franse feestvreugde op 14 juli.

De Belgische nationale feestdag is ook al een rariteit : veel bureaucratischer dan een “eedaflegging” wordt het niet.  Van een toevallige koning, die de Belgische troon boven de Griekse verkoos – anders hadden ze in Athene misschien 21 juli moeten vieren.  Hoe die datum tot stand kwam, is wellicht ook een totaal toevallige beslissing.  Ik beeld me in dat er in het Voorlopig Bewind een agendapunt “eedaflegging” was, met het voorstel voor de 19e juli.  Maar één of andere baron moest die dag al naar receptie bij een collega, dus dat kon niet.  En op 20 juli verjaarde de vrouw van een andere notabele.  Tegen de 21e had niemand bezwaar.  Welaan dan.

Nu ik het toch al over Griekenland had… Eén van de nationale dagen aldaar is 28 oktober.  Die datum is gekozen door… Benito Mussolini, die net op die dag besloot om het land binnen te vallen.  Om vervolgens een luid “όχι” te horen te krijgen, gevolgd door een flink pak slaag dat pas ophield toen zijn goede collega Adolf Hitler tussenkwam.

En Vlaanderen viert 11 juli.  Het is uiterst terecht dat Vlaanderen een nationale feestdag heeft vastgelegd.  Daarvoor moet dan een dag worden gekozen.  Dat  had bijvoorbeeld de eerste zitting van het Vlaams Parlement, of één van de formele of historische voorlopers kunnen zijn.  Maar 11 juli had in Vlaanderen een grotere traditie, en dus viel de keuze terecht daarop : er is geen reden om een andere dag te kiezen als er al één is.  De precieze aanleiding daarvoor is zo goed als elke andere : de in 1302 bij Kortrijk gewonnen slag tegen de Franse koning.  Als je dieper gaat graven, dan is dat natuurlijk niet zo’n perfecte keuze, net zoals de inname van de Bastille dat niet is.  De slag was min of meer een Pyrrusoverwinning, en aan beide kanten stonden strijders die we vandaag als Vlaming zouden omschrijven (en overigens eveneens anderen die we vandaag Walen zouden noemen) – en in het grootste deel van het Vlaanderen van vandaag, in Antwerpen, Mechelen of zeker Limburg zal de slag niet veel belangstelling hebben opgewekt.  En dat is geen enkel probleem : 11 juli is de Vlaamse feestdag, los van de realiteit van de Guldensporenslag.  Net daarom vind ik het jammer dat al te vaak veel moeite wordt gestoken in het toch maar verbinden van de wereld van vandaag met die van 1302, in navolging van vooral Hendrik Conscience.  Daarmee doen we noch de opstandelingen van destijds, noch de Vlamingen van vandaag een plezier.  Op 11 juli vieren we het Vlaanderen van vandaag – en ook wel een beetje dat van gisteren en van morgen.

In Essen werd de viering van die 11e juli een aantal jaren geleden omgedoopt tot “’t Park Zomert”.  Dat gaat dan over het Park achter de Oude Pastorij, waar niemand eigenlijk ooit als “het park” naar verwijst.  Zomeren deed het er dit jaar wel, en de keuze voor de muziek van Boudewijn De Groot als hoofdact aan de Pastorij was alleszins een voltreffer.  De Groot, en daarmee ook tekstschrijver Lennaert Nijgh,  is voor mij mogelijk één van de allergrootsten uit de Lage Landen – die tegelijk poëet en protestzanger kon zijn en die met het Land van Maas en Waal ook het alternatieve Groot-Nederlandse volkslied vertolkt.  Dat jammer genoeg niet gespeeld werd in Essen, waardoor 11 juli er helemaal zonder volkslied voorbij ging.  Dat zal de Fransen op de 14e dan weer niet overkomen.

Index librorum prohibitorum

Index librorum prohibitorum

Een voorstel doen in de gemeenteraad en dat dan bij de stemming zien sneuvelen, het is niet meteen een nieuwe ervaring voor mij.  In mijn eerste gemeenteraad overkwam het me al.  Dat is geen reden om het om te geven.  Overigens, dat voorstel dat toen die eerste keer sneuvelde werd later gewoon uitgevoerd.  Te vroeg gelijk gehad, heet dat dan.

Dat zal nu onvermijdelijk ook zo zijn.  Het voorstel van Kevin en van mij (en eerlijk is eerlijk : het idee kwam van hem) op de gemeenteraad van juni vroeg om de subsidies van de Essense verenigingen te indexeren.  Dat gaat onvermijdelijk gebeuren.  Maar wanneer ? Wat ons betreft liefst meteen, want de extra kosten voelen de verenigingen nu.  En die komen bovenop het leed dat in de voorbije twee jaar door corona werd veroorzaakt.  We vonden een elegante manier om die onmiddellijke aanpassing technisch te vertalen door gewoon alle bedragen “automatisch” aan te passen.  Zo werken heel wat indexeringsmechanismen, maar de rechtstreekse inspiratie haalden we gewoon bij de collega’s van CD&V en Vooruit.  Die hebben de voorbije jaren alle retributies die de gemeente heft ook van een automatische indexclausule voorzien.  Tot verbazing van de burgemeester zelf, die er in de gemeenteraad van overtuigd bleek dat de tarieven voor infrastructuur waar de verenigingen gebruik van maken niet geïndexeerd worden.  Anne vond het bewijs van het tegendeel zowaar in de stukken van de vergadering terwijl die nog aan de gang was.  Dus : de inkomsten van de gemeente worden geïndexeerd.  Niet alleen de retributies, maar eigenlijk zo goed als alle inkomsten, want door de inflatie stijgen ook de belastinginkomsten in de praktijk automatisch.

Maar CD&V en Vooruit weigerden het voorstel.  Ze kondigden wel aan dat ze het later, bij de opmaak van het Meerjarenplan, opnieuw gingen bekijken.  In december dus wellicht.  Daarmee lopen ze achter de feiten aan, en dan is minstens een deel van het leed al geleden. Waarom toch ? De beslissing om de indexaanpassing niet door te voeren maar ze samen met het Meerjarenplan te bekijken klonk overigens zéér bizar omdat tijdens dezelfde raad twee fikse budgetverhogingen werden voorgelegd door CD&V en Vooruit zonder dat de inpassing in hetzelfde Meerjarenplan duidelijk werd.  Daarbij ging het over véél grote bedragen.

Eigenlijk blijft er maar één reden over waarom ons voorstel niet gewoon werd goedgekeurd : we mochten niet “scoren”.  Dat wij daar het slachtoffer van zijn, tot daaraan toe – al ben ik ervan overtuigd dat de mentaliteit in de politiek dat het belangrijker is dan een ander niets realiseert dan zélf iets te kunnen doen op termijn dodelijk is voor de democratie.  Maar moest dat echt ten koste van de verenigingen gaan ?

De voorbije dagen ontdekte ik overigens een advies van de Vlaamse Jeugdraad dat ons voorstel ondersteunt.  En daarmee ingaat tegen de Vlaamse regering.  Terecht.  Soms hebben politici gelijk, soms hebben ze ongelijk.  Dat hangt niet altijd met hun partij samen.  Ook dat zouden we af en toe wat meer moeten durven zeggen.

Bye bye Boris

Bye bye Boris

Boris Johnson stapt op.  Na iets meer dan een dag ongekend politiek drama.  De voorbije maanden en weken was al duidelijk geworden dat hij niet eenvoudig weg te krijgen was : het ene schandaal na het anderen, een nipte vertrouwensstemming, verloren tussentijdse verkiezingen… het leek hem allemaal niet te deren.  Maar het bleken uiteindelijk druppels die de emmer vulden, en plots liep die over.  Het ontslag van topministers Javid en Sunak leidde tot een lawine van ontslagen binnen de regering.  Op een bepaald ogenblik schreven vijf regeringsleden zelfs een gezamenlijke ontslagbrief, wellicht om papier te besparen.  Johnson benoemde vervangers, maar toen de vertrekken sneller bleken te gaan dan hij nieuwelingen kon benoemen trok hij uiteindelijk de onvermijdelijke conclusie en kondigde zijn vertrek aan.  Maar niet onmiddellijk, want eerst moet er een vervanger gevonden worden.  Daarmee houdt hij een slag om de arm, en het blijft spannend om te zien hoe dat de komende dagen zal uitpakken : heel wat van zijn partijgenoten willen zo snel mogelijk van hem af, wegens een totaal verlies van alle geloofwaardigheid.

De opstap is uiteraard opmerkelijk voor een eerste minister die in 2019 zijn partij naar een zeer ruime verkiezingsoverwinning leidde.  Maar al bij al is hij ook weer niet zo verrassend : eigenlijk wist iedereen dat Johnson het niet zo nauw neemt met de waarheid, zich niet verlaagt tot het instuderen van dossiers en altijd denkt dat hij daar dan wel mee wegkomt.  Dat is hem eigenlijk sinds 2016 ook voortdurend gelukt, maar de kruik gaat zo lang te water tot ze breekt.  Sinds 2016 inderdaad.  Johnson schreef toen krantencolumns.  Het verhaal gaat dat hij in de aanloop naar het referendum over de Brexit twee teksten had voorbereid : één om uit te leggen waarom hij wilde dat het Verenigd Koninkrijk in de EU zou blijven, en één waarin hij pleitte voor de uitstap.  Op het laatste besliste hij die tweede versie te publiceren, werd daarmee de feitelijke aanvoerder van het Brexitkamp en zette de weg in naar Downing Street 10.  Redelijk cynisch, en dat cynisme bleef hij volhouden : toen Theresa May een akkoord voorbereidde met de EU over Noord-Ierland verwierp hij dat genadeloos.  Hij koos voor een andere piste en loog dat die niet tot grensformaliteiten tussen Noord-Ierland en Groot-Brittanië zou leiden.  Hij sloot een akkoord met de EU en bestempelt dat nu als een slecht akkoord, dat heronderhandeld moet worden.  Wat de EU uiteraard niet zo ziet zitten : pacta sunt servanda heet dat.

Johnson was geen slechte burgemeester van Londen, maar achteraf blijkt dat hij ook daar een rolletje speelde om zo snel als dat hem goed uitkwam zijn liberale opvattingen in te ruilen voor een autocratische stijl.  Met hem verdwijnt -na Trump- opnieuw minstens tijdelijk een populistische bedreiging in een grote westerse democratie, maar uiteraard is het gevaar daarmee lang niet geweken.  Bovendien laat dit soort bewind onvermijdelijk sporen na, in de manier waarop politiek bedreven wordt, maar ook in het eruit resulterende beleid.  Zo zijn de recente beslissingen van het Amerikaanse Hooggerechtshof ondenkbaar zonder de door Trump benoemde rechters, en blijft de manier waarop Brexit vorm kreeg -en het risico dat het vroeg of laat tot een stevig handelsconflict komt tussen de EU en het VK- een gevolg van de aanpak van Johnson.  Nu we ons terecht sterker wapenen tegen externe bedreigingen -zie Poetin- moet het denkproces over interne bedreigingen ook opgevoerd worden : hoe versterken we de democratie en de rechtstaat en verminderen we de kwetsbaarheid voor (rechts, links en nog andersoortig) extremisme en populisme ? Net zoals we overigens nog steeds rekening moeten houden met Trump blijft Johnson ook na zijn vertrek uit Downing Street 10 daarbij jammer genoeg een factor.  Waarbij we niet mogen vergeten dat hij wel heel wat gemeen heeft met Trump, maar wel een héél stuk intelligenter is.  Bye bye Boris… for now.

Terug in de tijd

Terug in de tijd

Bokrijk.  Het moet zo’n jaar of 40 geleden zijn dat ik het openluchtmuseum nog had bezocht.  En mijn vrouw was zelfs nog nooit in (de Vlaamse kant van) Limburg geweest.  Dus boekten we een weekendje Hasselt met een bezoek aan Bokrijk.  De huisjes die er stonden beantwoordden aan mijn verwachtingen, al bleek het stuk “Haspengouw” in restauratie.  De eerlijkheid gebiedt wel te zeggen dat het uiteindelijk toch vooral de Kempen zijn die het best in beeld worden gebracht in het domein – en dat zeg ik niet alleen als Kempenaar.  Met name Oost- en West-Vlaanderen komen er daarentegen redelijk bekaaid vanaf – voor wie een volledig beeld van Vlaanderen wil zoals het er pakweg 100 à 150 jaar geleden uitzag volstaat Bokrijk dus eigenlijk niet.  Dat neemt niet weg dat het een prachtig domein blijft.  Ik was eigenlijk vooral onder de indruk van de (moes)tuinen, de planten en de dieren.  Er moet ongelooflijk veel werk kruipen in het onderhouden van al die flora en fauna, maar die maakt natuurlijk – samen met allerlei activiteiten en ambachten – dat het domein blijft leven.  Alleszins een bezoek meer dan waard, en best iets frequenter dan om de 40 jaar.

De rest van het weekend brachten we dus in Hasselt door.  Ook daar was ik eigenlijk nog nooit echt lang geweest.  Het imago van zeer gezellige stad werd alleszins bevestigd, al droeg het zonnige weer daar ongetwijfeld ook veel aan bij.  En het zeer verkeersvrije centrum, waar veel andere plekken in Vlaanderen nog iets van kunnen leren.

“Mijn Rijk is niet van deze wereld”

“Mijn Rijk is niet van deze wereld”

(Ἡ βασιλεία ἡ ἐμὴ οὐκ ἔστιν ἐκ τοῦ κόσμου τούτου – Johannes 18,36)

Ik ben naar de kleuterschool geweest bij de zusters van Mariaberg – waar er toen ook effectief nog zusters waren. Daarna heb ik negen jaar op de „Broederschool” doorgebracht. De laatste broeders verlieten die weliswaar na mijn eerste studiejaar, maar in de middelbare school was de directeur een priester. De laatste drie jaar van het secundair onderwijs ging ik naar het Klein Seminarie, waar toen ook nog redelijk wat priesters lesgaven – aan mij met name wiskunde ! Mijn universitaire studies heb ik aan UFSIA, bij de jezuïeten dus, doorgebracht – en ook daarvan liepen er aan de Prinsstraat op dat moment nog steeds enkele reële exemplaren rond. Ik ben een onmiskenbaar product van het katholiek onderwijs, en zoals ik al eens heb geschreven heb ik daar geen blijvende trauma’s aan overgehouden. Daarnaast ben ik ook gedoopt, heb ik mijn eerste en plechtige communie gedaan en ben ik uiteindelijk ook voor de kerk getrouwd. Weliswaar voor de orthodoxe kerk, maar netjes met de formele toestemming van de (katholieke) Antwerpse bisschop. Je kan er ook nog heel wat jaren in een jeugdbeweging met een „K” aan toevoegen. Hoewel ik het lastig zou vinden om mezelf als “gelovig” te omschrijven, ben ik onmiskenbaar minstens cultureel een katholiek, en zo benoem ik mezelf ook.

Daarnaast kan ik uiteraard niet ontkennen dat ik ook een band heb met de Grieks-orthodoxe Kerk (voor wie de kerkelijke actualiteit niet volgt : die is al enkele jaren overigens niet meer echt „in communie” met de Russisch-orthodoxe Kerk, al wordt de schijn af en toe opgehouden). Ik waardeer ook de vanzelfsprekendheid van die kerk in de Griekse samenleving, die naar mijn aanvoelen ook door niet-gelovigen als onderdeel van de eigen cultuur wordt aanzien en die in de praktijk (zij het niet altijd in de retoriek) die plaats ook gemakkelijker aanvaardt. Dat heeft ook te maken met gehuwde priesters (waarvan er dus ook minder tekort zijn). En met kleinere kerkgebouwen.

Een lange inleiding omdat ik het over die kerkgebouwen wil hebben, met name die in Essen. In de gemeenteraad bespraken we het Kerkenbeleidsplan. De kerken zijn voor mij openbare gebouwen, gezet met gemeenschapsgeld en eigendom van de gemeenschap, de „oikoumene”. Dat geldt wat mij betreft eigenlijk ook voor alle „private” eigendommen van de Kerk (in welke juridische vorm die zich ook manifesteert) : scholen, jeugdlokalen, gildenhuizen…. Ze zijn allemaal gebouwd met gemeenschapsgeld, vaak in een tijd dat parochie en lokale gemeenschap quasi-synoniemen waren. Ze zijn -misschien niet juridisch, maar wel rechtmatig- van de hele gemeenschap. Die uiteraard niet de engagementen kan negeren die de Kerk met die gebouwen is aangegaan : onderwijs, zorg, ontspanning…. Dat betekent dat, als het moet, de gemeenschap (in casu vaak de gemeente) die engagementen moet overnemen, bijvoorbeeld als er een nieuw jeugdlokaal moet worden gebouwd. Maar het betekent ook dat diezelfde gemeenschap er geen tweede keer voor moet betalen, en dat gebeurt nu al te vaak. De gemeente die een gebouw of grond van de Kerk koopt is voor mij in de meeste gevallen een contradictio in terminis (een vleugje Latijn leek me hier wel gepast).

Natuurlijk is de gemeenschap ook een engagement aangegaan tegenover de kerkelijken, en moeten er ook gebouwen voor de eredienst zijn. Daar zijn er objectief minder van nodig dan vroeger, wegens minder kerkbezoekers. Maar dorpen -parochies- zijn vaak aan hun eigen kerk gehecht geraakt. Het zijn grote, beeldbepalende, dikwijls ook gewoon mooie gebouwen. Afbreken is zelden een logische optie. Bovendien maakt de geschiedenis dat de begraafplaatsen aansluiten bij het kerkgebouw, wat uiteraard ook respect vereist. De discussie is niet gemakkelijk. Daarom moet in elke gemeente een kerkenbeleidsplan worden opgesteld. Ook in Essen. En daarover hadden we het dus in de raad. In het plan zoals dat voorligt wordt de Onze-Lieve-Vrouwekerk in de Nieuwstraat als „A-kerk” bestempeld, die voor de eredienst behouden moet blijven. De andere kerken zijn B-kerken, waarvoor een nevenbestemming kan worden gezocht. Die keuzes lijken me toch wat meer discussie waard, ook in de gemeenteraad, en daarom heb ik gisteren gevraagd om een wat uitgebreidere bespreking in een commissie. Ik zou met name willen weten waarom precies de OLV-Kerk die A-kerkstatus moet krijgen, en niet de Sint-Antoniuskerk. Daar moeten wellicht religieuze argumenten voor zijn, maar die zie ik niet, en ik wil ze dus graag leren. Ruimtelijk en architecturaal zou ik eerder voor de Sint-Antoniuskerk kiezen. En ik vind dat die argumenten vanuit de gemeenschap moeten worden afgewogen tegenover de eventuele argumenten vanuit kerkelijk perspectief. Daarnaast wil ik meer weten over het proces waarbij die B-kerken gaan worden ingevuld, want grote en dure openbare gebouwen moeten optimaal worden gebruikt. Met respect voor hun (uitdovende) religieuze functie, maar wel met oog voor de realiteit.

Het katholicisme is een belangrijk deel van de Vlaamse geschiedenis, zoals het voor mij een belangrijk deel van mijn persoonlijkheid is. Een stuk geschiedenis dat in ere moet worden gehouden. Maar dat kan niet betekenen dat elke steen die ooit in de naam des Heren op een andere gezet werd ook voor eeuwig aan de Aardse vertegenwoordigers van de Heer toebehoort.  De beslissingen daarover komen de hele gemeenschap toe.

In die dagen…

In die dagen…

25 jaar geleden vierden we 100 jaar Heidebloempje. In 1897 werd in Nieuwmoer, waar nu café Den Engel is, de Studentenbond „Heidebloempje” gesticht, en die groeide uit tot KSA, daarna KSJ en nu opnieuw KSA Heidebloempje Essen. In 1997 schreef ik mee die geschiedenis uit en zette mee de viering op. Het was één van de hoogtepunten van een jeugdbewegingsleven dat begon in de houten barak achter de Oude Pastorij in 1978, en eindigde in een vergadering van een „Groep van Wijzen” in de Vooruitgangstraat in Brussel in 2009. De meest intense periode was ongetwijfeld die in de leiding van KSJ Heidebloempje Essen van 1990 tot 1998. KSJ bepaalde het ritme van mijn leven, van mijn studies, van wie ik wel en niet was. Dat zorgde uiteraard voor veel mooie herinneringen, vrienden en lessen voor het leven. Het lied dat het meest die herinneringen oproept is het (voor het overige nogal clichématige, maar het zij zo) nummer van Brian Adams, Summer of 69. Vooral de zomers duurden eindeloos, met elke dag wel een dosis KSJ.

Gisteren vierde KSA Essen (want het werk van die „Raad van Wijzen” leidde tot een traject dat uiteindelijk de naamkwestie van onze jeugdbeweging beslechtte in het voordeel van „KSA”) dus 125 jaar Heidebloempje. Met een stuk minder „pump and circumstance” dan we dat in 1997 deden, maar elke generatie is anders. Het was in elk geval leuk om de beweging nog eens in actie te zien, in de zon te zitten die als ze schijnt op het Jeugdheem altijd harder schijnt dan elders, met een biertje en een bord pasta. En om in lokalen rond te lopen die we 25 jaar geleden beter hadden moeten achterlaten (sorry voor de vloer die onmogelijk schoon te maken is) en die nu echt wel aan vernieuwing toe zijn. En om het „Heidebloempje” te zingen, waarvan het ritme klaarblijkelijk in 25 jaar tijd enigszins versneld werd – we hadden als oud-leiding allemaal moeite om te volgen.

Maar het groeit en gedijt alleszins nog steeds in het magere zand, dat Heidebloempje. Niet zoveel verschillend van 25 jaar geleden. En eigenlijk ook niet van 25 jaar daarvoor. Als ik nu op de geschiedenis van de beweging terug bekijk, dan komen de breuklijnen in 1945 en in 1968 – wat niet wegneemt dat sommige lijnen ook gewoon doorgetrokken kunnen worden. We gaven ons boek over 100 jaar Heidebloempje in 1997 de ondertitel „Een Spiegel van Vlaanderen”, en zeker die twee data weerspiegelen inderdaad de Vlaamse geschiedenis. Voor, tussen en na die data was de verandering veel geleidelijker en soms misschien nauwelijks op te merken. Zoals het zangtempo dat versnelde. Maar in 1945 veranderde de studentenbond onmiskenbaar in een jeugdbeweging, en in 1968 veranderde een elitaire studentikoze jeugdbeweging in één voor iedereen (met het gemengd worden 13 jaar later als gevolg). Zoals ik die dus altijd heb gekend.

En zo was gisteren dus een dag voor een dosis nostalgie. Those were the best days of my life.

A nation once again ?

A nation once again ?

De verkiezingen in Noord-Ierland hebben een historisch resultaat opgeleverd. Het links-nationalistische pro-Ierse Sinn Féin werd de grootste partij in het parlement van Stormont, daarmee een einde makend aan de dominantie van de pro-Britse unionistische partijen die in de Noord-Ierse politiek 100 jaar lang de leidende positie hebben ingenomen. Weliswaar dankt Sinn Féin die positie wat minder aan eigen groei dan aan afkalving van de grootste unionistische partij, de DUP, die stemmen verloor aan de radicalere TUV én aan de Alliance die een neutrale positie inneemt tussen de pro-Ierse en pro-Britse kampen. Waardoor het verhaal niet zo eenduidig is dan sommige kranten lijken te suggereren.  Maar historisch blijft het wel.

De nederlaag van de DUP heeft overigens veel te maken met Brexit : het bijzondere protocol voor Noord-Ierland dat tussen de EU en het VK in dat kader werd gesloten bleek van bij het begin omstreden. In die mate dat een aantal van de Britten die het onderhandelden of goedkeurden vanaf dag één hebben gezegd dat het moest herzien worden. Het „Northern Ireland Protocol” voorziet met name dat er geen strenge grensregels zijn voor goederen die van Noord-Ierland naar de Ierse Republiek worden uitgevoerd, op voorwaarde dat in Noord-Ierland een aantal EU-regels worden gevolgd. Wat betekent dat er bepaalde controles nodig zijn tussen de rest van het Verenigd Koninkrijk (Engeland, Wales en Schotland) en Noord-Ierland. En dat stoort de unionisten -en ook premier Johnson- geweldig. Maar de EU, Ierland en de Noord-Ierse nationalisten willen dat het protocol gewoon wordt uitgevoerd zoals afgesproken : Pacta sunt servanda – al kan er uiteraard over de modaliteiten worden gesproken. Het verzet tegen het Protocol wordt door veel Noord-Ieren (die in meerderheid tegen Brexit stemden) een stuk minder gedeeld dan de DUP had gewenst.

Met de verkiezingen begint een schaakspel tussen de partijen, de Britse en Ierse regeringen (met Sinn Féin als grootste oppositiepartij in de Ierse Republiek…) en ook de EU. De kans op allerlei blokkeringen lijkt daarbij zeker op kortere termijn heel groot : de DUP gaat niet zomaar een „First minister” van Sinn Féin aanvaarden zonder wijzigingen aan het protocol. Dat het hele spel gaat leiden tot een referendum over een Ierse hereniging, lijkt mij niet zo waarschijnlijk, zeker op kortere termijn. Maar uitgesloten is het ook niet, met een Boris Johnson en zijn partij die zich in Noord-Ierland al sinds de aankondiging van het Brexitreferendum als een olifant in de porseleinkast hebben gedragen.

Overigens zijn die Noord-Ierse verkiezingen ook interessant omwille van het kiessysteem, de Single Transferable Vote. In elk kiesdistrict worden zes parlementsleden verkozen. De kiezers rangschikken de kandidaten. Als je eerste keuze het niet haalt, gaan je stemmen naar je tweede keuze. En als een kandidaat te veel stemmen haalt om verkozen te worden, gaat de overschot ook naar de tweede keuze. En vervolgens de derde, de vierde…. Die stemmenoverdracht leidt tot een tactisch spel tussen partijen, bijvoorbeeld omdat je beter niet te véél eigen kandidaten voordraagt in één district, maar uiteraard ook niet te weinig.   Het combineert wel goed de mogelijkheden voor kleine partijen om bestaansrecht te verwerven, en het behoud van bestuurbaarheid doordat de stemmen niet verloren gaan maar worden overgedragen. Met een dergelijk systeem zou Frankrijk zowel zijn presidentsverkiezingen als zijn parlementsverkiezingen in één ronde kunnen houden, en zou het resultaat daarvan minder extreem zijn. Ook bij ons zou de kiezer de partijen kunnen rangschikken. Wat de herverkaveling van het politieke landschap tot een wat eenvoudiger proces zou maken : de laatste CD&V-kiezers zouden dan zelf kunnen duidelijk maken waar ze hun stem in tweede instantie naartoe zouden willen sturen, zonder de partij zelf de doodsteek te moeten geven.  En een stem voor bijvoorbeeld Vista zou niet verloren zijn als die partij uiteindelijk niet in het parlement geraakt.  Misschien moeten we toch wat vaker richting Belfast kijken.

Bruxelles pas belle ?

Bruxelles pas belle ?

Een bloemenwinkel in Athene, Eerste Paasdag (uiteraard volgens de orthodoxe kalender).  Het feest van het jaar in Griekenland.  In een bloemenwinkel op het middaguur staan mijn vrouw en ik wat besluiteloos te bekijken wat voor ruiker bloemen we willen.  Een dame komt binnen en weet meteen dat ze tien rode rozen wil, en krijgt dus voorrang.  Aan het kruispunt naast de winkel staat ondertussen een auto te wachten voor het rode licht, met de geluidsinstallatie en de ramen volop open.  De dame ergert zich er sterk aan : “we zijn hier toch geen Arabieren.”  De winkelbediende vindt het minder storend : “het is maar één keer per jaar Pasen.”  Vervolgens zegt de dame dat ze in Brussel woont en dat daar enkel “Arabieren” dit soort gedrag vertonen.  Wij geven even aan dat we ook in België wonen, maar veel verder gaat het gesprek niet : ze is gehaast want er wordt op haar gewacht met het eten.  Wat overigens niet super geloofwaardig klonk : in de meeste Griekse families wordt gewoon de hele Paasdag gegeten en wordt er op niemand en iedereen gewacht…  Of hoe iemand zich in het soms behoorlijk oosters aandoende Athene zich plots nog oostelijker waande; in Brussel dan met name.

Twee dagen later sta ik in het gemeentehuis van Sint-Joost-ten-Node.  Voor haar werkgever moet mijn vrouw een adres in het Brussels Gewest hebben, en ze had een document van de gemeente nodig.  Omdat ik terug moest komen uit Athene voor de gemeenteraad bood ik me in het gemeentehuis aan.  Bij het onthaal en in de gang van het aftandse gebouw werd ik twee keer doorgestuurd tot ik bij de loketten van de dienst bevolking kwam.  Die meteen in een museum van de jaren 1960 of 1970 kunnen – als armste gemeente van het land zal renovatie van de lokettenzaal wel niet bij de prioriteiten van Sint-Joost horen.  Naast mij wachtten mensen met een duidelijk erg diverse herkomst.  Ik zag allerlei kleuren, klederdrachten en ving diverse talen op.  Al dan niet met hulp van meegekomen familieleden werden ze allemaal snel en klaarblijkelijk adequaat verder geholpen in het Frans.  Behalve ik dan, want ik bood me (uiteraard) in het Nederlands aan.  Aan loket 2 lukte het nog net om me met een handgebaar en het woord “vijf” duidelijk te maken dat ik beter naar loket 5 kon gaan.  Waar ik snel en wel degelijk in mijn eigen taal werd verder geholpen, voor wat toch niet helemaal een standaardvraag was, door iemand waarvan de moedertaal vermoedelijk noch Nederlands, noch Frans was.  Dat het gevraagde document alsnog in het Frans werd afgeleverd zag ik pas nadien, maar de oorzaak daarvan ligt wellicht bij de taalkeuze van de werkgever van mijn vrouw.  Terwijl het document werd afgedrukt stonden naast mij twee jongemannen aan loket 4, die onderling denk ik Turks spraken.  Ze begonnen hun uitleg in het Frans, maar kenden de loketbediende duidelijk en schakelden na een tijd over op het Nederlands met zwaar Brussels accent voor enige “smalltalk”.

Een paar weken geleden had mijn vrouw overigens een ander document nodig (een formeel bewijs van de derde vaccinatie), waarvoor ze in het vaccinatiecentrum moest zijn.  Ik was meegegaan, maar ze had me vooraf gevraagd om niets te zeggen omdat ze haar Nederlands wilde oefenen.  Waarna ze er door Georgios werd ontvangen, die in het Griekse uitlegde dat hij veel Nederlands (zijn vierde taal) bijleerde door in het centrum mensen verder te helpen, omdat er zich veel Nederlandstaligen aanboden.  De oefenkans voor mij vrouw viel natuurlijk wel in het water !

Wie in een winkel langs de Louizalaan of in het Zuidstation probeert om in datzelfde Nederlands geholpen te worden, krijgt overigens geheid antwoord in het… Engels.  Met dat Engels kan je ook bij het gemeentebestuur van Brussel-stad terecht en bijvoorbeeld ook bij de diensten van Financiën die “expats” opvolgen, zij het niet officieel, maar in Sint-Joost toch niet zo eenvoudig, want daar wordt het niet echt gebezigd.  Dat zal in Molenbeek en Schaarbeek ook wel zo zijn.  Niet zo slim van de winkel op de Louizalaan, want wie rondloopt in Brussel hoort veel meer Nederlands dan je zou denken, ook waar je dat niet zo verwacht, bijvoorbeeld tussen familieleden die onderling ook Turks of Arabisch spreken.  Of toch, want wie er winkelt kent ongetwijfeld of Frans, of Engels.  In Sint-Joost en elders zijn er natuurlijk ook buurtwinkels waar alléén het Frans kan, naast de moedertaal van de uitbater.  Ik ken er ook, meer naar de Europese kant toe, waar Frans behalve bonjour en merci eigenlijk niet lukt (!) en alleen Engels wordt gebezigd – naast Urdu bijvoorbeeld.

Maar eigenlijk ken ik Brussel niet zo goed.  In Schaarbeek of Molenbeek ben ik hoogstens enkele keren haastig doorgestapt.  Van een paar delen van de stad houd ik, andere vind ik lelijk en op sommige plaatsen voel ik me niet veilig.  Behalve uiteraard achter de voordeur van het appartement van mijn vrouw voel ik me er nergens echt thuis, maar ook op weinig plekken echt vreemd.  Een beetje zoals in Athene – omdat ik de taal spreek.  Ik moest hier uiteraard aan denken naar aanleiding van de uitspraak van Conner Rousseau over Molenbeek en de reactie vanuit Brussel dat Rousseau niet weet waarover hij het heeft.  Dat geldt wellicht ook voor mij, dus ga ik me op de vlakte houden.  Over het belang van talen heeft hij alleszins gelijk.  Maar net op dat vlak is Brussel ook echt ingewikkeld, waarbij het Nederlands minstens even veel baat heeft bij een reële meertaligheid dan de bestaande formele tweetaligheid.  Misschien zou de erkenning van het Engels als derde officiële taal daarom wel goed zijn voor onze moedertaal in onze hoofdstad.