Politiek verhaal
Ik ben lid van de lokale partij PLE. Die vormt sinds 2005 een kartel (samenwerkingsverband) met de Essense N-VA. Dus zetel ik in de gemeenteraad voor N-VA/PLE. Hoe dat zo gekomen is ? Wel, dat is een lang verhaal, en dat ga ik hieronder vertellen. Maar kort samengevat komt het hier op neer : in de jaren 1990 werd ik lid van de Volksunie. Die partij splitste in 2001. Maar in Essen bleven we samen, en we richtten de lokale partij PLE op. Die sloot in 2005 een kartel met de N-VA, en sindsdien werken we als N-VA/PLE. Nationaal ging ik bij de splitsing van de VU mee in het verhaal dat zou leiden tot Spirit/VlaamsProgressieven/SLP (Sociaal-Liberale Partij). In 2009 liep dat verhaal af. Sindsdien ben ik niet meer nationaal politiek actief.
Waar sta ik dan politiek ? Uit mijn verleden in de nationale politiek hield ik de omschrijving “Sociaal-Liberaal Vlaams-Progressief” over. Eigenlijk ontbreekt daarin nog het woord “groen” – soms noem ik me de enige groene in de gemeenteraad, al doet dat wellicht enkele collega’s oneer aan. Ik schrijf “groen” hier uiteraard wel met kleine letter, want de nationale partij “Groen” heeft een bredere visie dan die over milieubeleid, en die deel ik zeker niet op alle vlakken. Ik ben ook uitdrukkelijk pro-Europese Unie, dat hoort ook nog bij die omschrijving. In Nederland zou ik ongetwijfeld bij D66 thuishoren, maar waar die partij nu juist gesitueerd moet worden, is zeker vanuit Vlaanderen niet altijd zo gemakkelijk in te schatten. En gemeentebeleid gaat vaak in de eerste plaats over goed of niet goed besturen, en niet zo dikwijls over ideologie. Maar voor wie mijn standpunt over één of ander thema echt belangrijk vindt, vraag het me gerust.
En nu dus het wat langere verhaal…
1. De Volksunie
Eind jaren 1990 heb ik mij aangesloten bij de Volksunie. Omdat ik in politiek geïnteresseerd was, omdat ik Dirk Smout kende. Natuurlijk ook omdat de partij mij aansprak : kleinschalig, onverzuild, Vlaamsgezind. Maar ook met mensen die duidelijk stonden voor milieubewustzijn, voor een progressief maatschappijbeeld, voor een economisch centrum-links beleid, al is zeker dat laatste nooit helemaal uit de verf gekomen. Een partij ook die soms vreemde sprongen maakte, verkiezingen verloor en zichzelf al eens in vraag stelde. Maar mijn belangstelling was in de eerste plaats lokaal, en daar bood de VU alle ruimte om eigen inzichten te ontwikkelen en ze ook rechtstreeks of onrechtstreeks mee op de agenda te plaatsen.
In 1992 werd Bert Anciaux voorzitter van de VU. Hij gaf de partij opnieuw een duidelijk profiel en koos daarbij de richting die altijd latent aanwezig was geweest : een Vlaamse, progressieve partij met een links-liberale tendens (al mocht dat toen zeker niet zo worden genoemd). Maar hoeveel schitterende congressen er ook werden gehouden, verschillende parlementsleden droegen die ideeën onvoldoende uit. De VU haalde ook alleen het nieuws met “communautaire” standpunten, en voor een aantal mensen was dat ook ruim voldoende : het “maatschappelijk programma” (alsof niet elk programma maatschappelijk is) werd erbij genomen, dat was toch secundair. Ook wie er op dat vlak andere ideeën op nahield, kon zo in de VU actief blijven. Al bij al geen slecht compromis, al was het niet altijd zo gemakkelijk om het verkocht te krijgen aan de kiezer. En toch : 8 à 10% van de Vlaamse kiezer koos steevast VU. Achteraf gezien veel meer dan het toen soms leek. Maar laat ik vooral niet proberen om de partijgeschiedenis te schrijven of een grondige analyse te maken – ik wil alleen even mijn perceptie meegeven.
Terug naar Essen. In 1994 behield de VU haar twee zetels in de gemeenteraad en kregen we de kans om met de toenmalige CVP (nu CD&V) een coalitie aan te gaan. Ze hadden ons niet echt nodig, al waren hun 12 zetels op 23 wel erg krap. Maar we konden een goed akkoord afsluiten, Fons Tobback kreeg interessante bevoegdheden en de samenwerking was correct – al moesten we in het begin wel enkele keren duidelijk maken dat we ons niet zomaar met een kluitje in het riet lieten sturen. Het was nog even wennen, voor iedereen. De toenmalige VU-afdelingsvoorzitter Paul De Corte koos voor een OCMW-mandaat en ik kreeg, als 22-jarige, de voorzittershamer van een meerderheidspartij in handen. We slaagden erin door “vriend en vijand” ernstig te worden genomen en onze eigen accenten te leggen. Al had het natuurlijk altijd wat meer mogen zijn en zouden we sommige zaken achteraf gezien beter anders hebben aangepakt. Het onvermijdelijke leergeld hebben wij ook betaald. Maar ik ben nog steeds trots op wat we in de legislatuur 1994-2000 mee hebben verwezenlijkt. Dankzij een zeer gesmeerd lopende samenwerking tussen Fons, Dirk, Paul en mijzelf. Onze ideeën lagen dicht bij elkaar, ook strategisch dachten we vaak hetzelfde, zodat we soms zelfs zonder het te moeten vragen elkaars standpunten en gevoeligheden kenden en zo de grote maar logge CVP te vlug af konden zijn
Ondertussen werd ik ook wat meer actief in de andere bestuurslagen van de VU. Als afdelingsvoorzitter ging ik naar de arrondissementsraden en ik werd ook de webmaster van de arrondissementele site. Boeiend, al vond ik dat de zuurtegraad regelmatig erg hoog lag. Het “verraad aan Vlaanderen” was nooit veraf en voor sommigen leek elk standpunt, elke actie op een niet-communautair thema overbodig. Maar het overzicht uit eerste hand dat de parlementsleden van de politieke toestand gaven maakte veel goed. Antwerpen beschikte overigens over een schitterend parlementair trio, met Fons Borginon (nu Open Vld), Herman Lauwers (nu alleen nog lokaal actief na het einde van de SLP) en Bart Staes (nu Groen). Zo kwam ik in 2000 ook in de nationale Partijraad en zo ook in het arrondissementeel bestuur terecht. Waar de discussies in elk geval veel meer niveau hadden. Ik kwam op de eerste (toeschouwers)rij terecht. Maar de wedstrijd bleek… het eindspel. Enige tijd voordien had voorzitter Bert Anciaux namelijk politiek “loopbaanonderbreking” genomen om de beweging ID21 op te richten. Een uitstekend idee. Vond ik toen. Het progressieve, links-liberale ideeëngoed dat binnen de VU leefde werd daar gepaard aan een minder scherp communautair profiel. Alleen werden niet echt de mensen gevonden om dat te vertalen, al zat er in Vincent Van Quickenborne (nu Open Vld) onmiskenbaar veel talent, dat echter nog gestroomlijnd moest worden. De hele operatie, en ook de mensen die eraan gekoppeld werden, lokten binnen de VU de nodige weerstand uit. Vervangend voorzitter Patrik Vankrunkelsven (niet meer actief na een fin de carrière bij Open Vld) probeerde het geheel samen te houden en slaagde daar op het niveau van het kader ook grotendeels in.
De VU&ID-alliantie kwam tot stand, zorgde voor het eerst in jaren voor een kleine verkiezingsoverwinning (de enige die ik met de VU ooit heb meegemaakt) en stapte in de paars-groene Vlaamse regering. Niet in de federale, al lag daar wel de sleutel voor enkele communautaire akkoorden. Een vergissing, al leek ze toen niet onlogisch…
Maar de partij had ondertussen besloten om de voorzitter voortaan rechtstreeks te verkiezen. Zeer democratisch, maar in dit geval ook het begin van het einde. De VU was een rebelse partij waar niet iedereen zomaar klaarstond om te doen wat de top wenste. ID21 lag velen op de maag en enkele kleine communautaire akkoorden werden niet als 100% gunstig voor Vlaanderen aangevoeld. Dat is overigens het lot van elk dergelijk akkoord. Het is een evidentie voor wie ervoor kiest om via de democratische weg hervormingen door te voeren. Zoals Bart De Wever (nu N-VA) het terecht stelt : “Van verraad tot verraad gaan we naar de Vlaamse staat”. Geert Bourgeois (nu N-VA) maakte van de begrijpelijke gevoelens van malaise en verwarring bij de basis gebruik om zich naast Vankrunkelsven als kandidaat-voorzitter van de VU op te werpen. Dat was zijn volste recht, en hij haalde het. Nipt, maar dat doet er natuurlijk niet toe. Op de eerste VU-Partijraad waar ik naartoe ging, werd de uitslag bekendgemaakt. De rust in de partij keerde nooit weer. VU&ID werd een ongemakkelijk huwelijk, maar de partij ging wel zó naar de gemeenteraadsverkiezingen. Die liepen over het algemeen niet zo goed af, met de ene zetel in Antwerpen als dieptepunt.
In Essen hielden we stand, ondanks de deelname aan de meerderheidscoalitie. Vooral dankzij een sterke lijst, een goed programma en een bescheiden maar volgens mij toch geslaagde campagne. Ik had persoonlijk natuurlijk op een derde zetel gehoopt en was daar ook graag op gaan zitten. Maar echt verwacht had ik het niet. De CVP verloor, had aan twee zetels niet genoeg om een meerderheid te bereiken en sloot een “verstandshuwelijk” met de VLD. Al kwam het verstand van één kant : de VLD ondertekende het CVP-programma en nam vrede met twee schepenambten met disproportioneel weinig bevoegdheden. Wij gingen in de oppositie, waar we ons overigens al snel als een vis in het water voelden en op heel wat terreinen ook het initiatief namen. In goede samenwerking met de SP (nu sp.a) en Agalev (nu Groen!) trouwens. Mij ligt en lag het even goed, dat oppositie voeren. Je kan zowel vanuit de meerderheid als vanop de banken aan de overkant iets bereiken, maar de strategie is wel verschillend. Bovendien laat de oppositie je wat meer speelruimte, maar natuurlijk minder beslissingsmacht. In een democratie moet je bereid zijn beide essentiële rollen te vervullen, anders doe je beter niet mee aan verkiezingen.
Met de VU ging het ondertussen van kwaad naar erger. Amper enkele maanden na de gemeenteraadsverkiezingen kwam het tot een hoogoplopend conflict rond –alweer– een communautaire kwestie, het zogenaamde Lambermontakkoord. Het meningsverschil over de te volgen strategie, dat altijd had bestaan, viel samen met een inhoudelijk verschil over de maatschappelijke invulling van het programma : de klassieke licht-progressieve lijn die de partijtop sinds vele jaren aanhield werd door de nieuwe voorzitter zachtjes omgebogen in een meer conservatieve richting, en dat zorgde voor wrijvingen. Maar dat soort problemen had de partij al meer overwonnen en dat zou ook nu gelukt zijn. Als er ook geen personenconflict mee gemoeid zou zijn geweest, dat bovendien samenviel met de twee andere breuklijnen. In die sfeer werd Fons Borginon interim-voorzitter. Herhaalde partijraden beslisten dat het nooit tot een splitsing mocht komen. Tot in juni 2001 werd beslist om dat nu net wel te doen. In die omstandigheden was het absoluut onvermijdelijk geworden. Maar de partijbasis wilde het niet.
Er kwam een ledenreferendum, waarbij ik koos voor het project van de “Toekomstgroep” rond Anciaux en Vankrunkelsven. Niet kiezen was als partijraadslid niet echt een optie, de groep “Niet Splitsen” stond voor een onmogelijke opgave en “Vlaams-Nationaal” van Geert Bourgeois lag me inhoudelijk en strategisch niet. Hoewel ik een keuze maakte heb ik altijd veel begrip en respect gehad voor wie een andere keuze heeft gemaakt.
Lokaal vond ik het mijn opdracht en prioriteit als voorzitter om de groep samen te houden. We hadden geen meningsverschillen over de Essense politiek, geen andere strategie en konden het ook persoonlijk nog steeds erg goed met elkaar vinden. Splitsen leek me gewoon geen optie, ook al omdat we daarmee de Essense oppositie sterk zouden hebben geschaad. Niet voor niets had ik het ook tijdens de splitsingsmaanden (mei – oktober 2001) essentieel gevonden om de partij in Essen operationeel te houden. De standpunten en persberichten van toen getuigen daarvan.
“Vlaams-Nationaal” won het referendum. “Niet Splitsen” eindigde tweede, de “Toekomstgroep”, die wel het meeste parlementsleden en de ministers Anciaux en Van Grembergen (nu VlaamsProgressieven) aantrok, kreeg de rode lantaarn (no pun intented…). Het stond in de sterren geschreven dat de groep die zich het meest “Vlaams” profileerde zou winnen; bovendien schonk de Toekomstgroep onvoldoende klare wijn over ID21 en over het eventueel aangaan van een kartel met een andere partij (welke ?). Dat zou hen –ons– nog parten spelen.
2. Van Spirit over de SLP naar de politieke dakloosheid
In 2001 stichtten de Toekomstgroep, één van de erfgenamen van de ter ziele gegane Volksunie, en ID21 een nieuwe politieke partij : Spirit. Wat stond voor sociaal – progressief – integraal-democratisch – regionalistisch – internationaal en toekomstgericht. Aan de leuke naam werd een mooi beginselprogramma gekoppeld, geschreven door Patrik Vankrunkelsven. De meeste VU&ID-parlementsleden kozen dadelijk voor Spirit. Ook Nelly Maes die de groep “Niet Splitsen” mee had gedragen. En later ook de laatste VU-voorzitter, Fons Borginon, nadat die nog een tijdje de rol van vereffenaar van de partij had mogen spelen.
Dat ik zou meestappen in het Spirit-verhaal was vanzelfsprekend. De inhoudelijke keuzes uit het beginselprogramma liggen erg dicht bij wat ik zelf denk, al ontbrak er wel een behoorlijk uitgewerkt en onderbouwd sociaal-economisch luik. Bovendien kozen de mensen die mij in de VU het meest aanspraken zowat allemaal voor Spirit : Herman Lauwers, Bert Anciaux, Patrik Vankrunkelsven, Bart Staes (nu Groen!), Nelly Maes, Paul Van Grembergen… Maar zoals ik had verwacht en voorspeld sprak aan de basis de N-VA, de andere partij die uit de VU was voortgekomen, sterker aan. Omdat haar Vlaamse profiel zoveel sterker overkwam.
Bovendien ging het jonge Spirit snel aan het zwalpen. Het stichtingscongres had er uitdrukkelijk voor gekozen om het eerst op eigen kracht te proberen en geen kartelpartner te zoeken. Dat was niet naar de zin van een aantal kopstukken – begrijpelijk, want zij hadden van bij het begin de kartelidee hoog in het vaandel gedragen. Zodat bij elke slechte opiniepeiling opnieuw over kartelvorming werd gesproken en de levensvatbaarheid van Spirit in vraag werd gesteld. Een dergelijke evolutie is natuurlijk een schoolvoorbeeld van een “self-fulfilling prophecy”. Nu telde de Spirit-top, die voor de kleine partij overigens nogal breed was uitgevallen doordat erg veel parlementsleden zich hadden aangesloten, veel voorstanders van een kartel – maar de eensgezindheid over de partner was heel wat kleiner. Zowel de VLD, de sp.a als Agalev (nu Groen!) kwamen in aanmerking. Dat leidde enerzijds tot spanningen, anderzijds tot gesprekken in allerlei richtingen. VLD-voorzitter Karel De Gucht voelde weinig voor een kartel –wel voor een verbreding van de eigen partij– en toen Spirit op een bepaald ogenblik nogmaals voor een zelfstandige koers koos en zeker een samenwerking met de liberalen uitgesloten leek, besloten enkele kopstukken om richting VLD te trekken. Het verlies van ondermeer Vankrunkelsven en Borginon, later ook van Sven Gatz, kwam ook voor mij hard aan. Eerlijk gezegd ben ik in die periode ernstig aan Spirit gaan twijfelen. Sowieso had ik al meer afstand genomen, van vergaderingen over de zin en onzin van partijen had ik na een periode in de VU-Partijraad méér dan genoeg gekregen.
Het gehavende Spirit werd door Bert Anciaux in sneltreinvaart (maar kon het wel anders ?) in de richting van een kartel met de sp.a van Stevaert gestuurd. Uiteindelijk een verstandige keuze, al kostte het opnieuw enkele parlementsleden waaronder Vlaanderens toenmaligsterkste Europarlementslid, Bart Staes. Het kartel zorgde opnieuw voor stabiliteit in Spirit. De komst van voormalig IJzerbedevaartvoorzitter Lionel Vandenberghe was een heuse opsteker. En bij de verkiezingen van 2003 bleek het kartel bovendien zeer goed te scoren bij de kiezer.
De verkiezingen van 2004 liepen wat minder voor sp.a-Spirit, en dat had de partij wakker moeten schudden : het is geen schande om voor een belangrijk deel afhankelijk zijn van de sp.a –die partij ging bovendien vrij verstandig met haar kartelpartner om– maar het eigen profiel mag niet te veel verwateren. De duidelijke keuze voor het etiket “links-liberaal” (eindelijk mag het ook gezegd worden) was alleszins een belangrijke stap. Ook het degelijke sociaal-economische programma dat eind 2005 werd uitgewerkt bood, wat mij betreft, een belangrijke meerwaarde. Maar de verkiezingen van 2007 werden desondanks een absolute ramp. Eigenlijk werd de partij (bijna) van de kaart geveegd.
Spirit verloor het noorden nochtans niet, maakte snel een goede analyse van de problemen en koos met Bettina Geysen een voorzitter die het inhoudelijk profiel van de partij kan belichamen. De naamsverandering naar VlaamsProgressieven was een logisch uitvloeisel van de gemaakte analyse, en bood ook een hoopvol nieuw perspectief.
Totdat de sp.a besloot dat het nu maar eens gedaan moest zijn. In plaats van een kartel moest er één partij komen, die bovendien liefst als twee druppels water op de sp.a moest lijken. Binnen VlaamsProgressieven rommelde het, en een opgeklopt probleempje rond voorzitster Geysen deed de hele partij in het najaar van 2008 in een storm belanden. Plots werden (opnieuw) alle existentiële vragen gesteld. Er tekenden zich twee tendensen af : Bert Anciaux en de zijnen wilden in 2009 nog een laatste keer als kartel naar de kiezer, om dan in de sp.a op te gaan. Geert Lambert verkoos een zelfstandige koers. Binnen een kartel met de sp.a, maar wel als eigen partij. Lambert haalde het, en de sp.a zegde prompt het kartel op.
Anciaux en de zijnen trokken naar de sp.a. Ik bleef bij de partij die begin 2009 de naam SLP kreeg. Die keuze was voor mij evident. Ik ben een sociaal-liberaal, een progressief die het leefmilieu en een degelijke ruimtelijke ordening belangrijk vind, een Vlaams regionalist en een pro-Europees internationalist. De SLP was de partij waarbij mijn ideeën en de partijpolitieke vertaling beter samenvielen dan ooit voorheen.
Voor de SLP deed ik mee aan de verkiezingen van 7 juni 2009. Met veel enthousiasme, en met het geloof dat Geert Lambert het verschil zou kunnen maken. Maar we wisten veel te weinig kiezers te overtuigen. Daarmee was het al snel duidelijk dat ook het SLP-verhaal ten einde liep. Toen eind 2009 dan besloten werd om op te gaan in Groen! besloot ik om niet mee te stappen. Ik zag te weinig kansen voor een sociaal-liberaal project binnen de groene partij, en achteraf gezien heb ik daar gelijk in gekregen. Waarmee mijn partijpolitiek engagement op nationaal niveau ten einde liep. Al kriebelt het natuurlijk soms nog wel.
3. Ondertussen in Essen : van PLE naar N-VA/PLE
Even terug de lokale draad oppikken. Eind 2001 viel de VU uiteen. In Essen stelden we vast dat we weliswaar verschillende keuzes hadden gemaakt, maar dat er geen inhoudelijke meningsverschillen over het gemeentebeleid waren en dat bovendien de onderlinge samenwerking erg goed liep. Als afdelingsvoorzitter van de niet-meer-bestaande partij vond ik het in die omstandigheden essentieel om te proberen iedereen samen te houden. Dat heeft ook als gevolg gehad dat ik niemand heb proberen te overtuigen om mij in mijn “nationale” keuze (voor Spirit/VlaamsProgressieve/SLP) te volgen. We -besloten om “voorlopig” de hele VU-werking onder te brengen in een lokale partij, die we “Project Leefbaar Essen” doopten.
Voor een deel was PLE een “parking”, een manier om de kat wat uit de boom te kijken en toch operationeel te blijven. Voor een deel was het ook een bewuste keuze om het lokale te laten primeren op de nationale politiek. Ik heb altijd gevonden dat er in de “Dorpsstraat” veel te veel naar de “Wetstraat” wordt gekeken, dat in de gemeentepolitiek de Brusselse partijstrijd een veel te belangrijke rol speelt. Het is absoluut zinloos om parlementaire debatten naar een gemeenteraad te exporteren of om alles wat misloopt in de gemeente dan maar op rekening te schrijven van een minister of regering van een andere kleur. Of andersom, om elke maatregel van een minister van de eigen kleur te willen verdedigen. Bovendien vind ik de belangrijkste breuklijn in de gemeentepolitiek die tussen “goed bestuur” en “slecht bestuur”. Om dat onderscheid te zien helpen een blauwe, rode of oranje bril niet altijd zoveel.
Paul De Corte, die van 1995 tot 2001 voor de VU OCMW-raadslid was geweest, vond een nationaal referentiekader wel belangrijk. Na de VU-splitsing zag hij dat niet meer echt, en hij besloot om het nieuwe OCMW-mandaat, dat ons vanaf 2002 toekwam, niet op te nemen. Als eerste opvolger belandde ik zo in de Essense OCMW-raad. Het is altijd een voorrecht om “het volk” te mogen vertegenwoordigen, zelfs op het bescheiden niveau van het Essense OCMW.
Ik voelde me dus wel goed in de PLE-constructie en was dan ook tevreden dat we die na zowat een jaar ook een meer permanent karakter besloten te geven. Bovendien toonden we herhaaldelijk aan dat we zeer efficiënt oppositie konden voeren. Met goed uitgewerkte eigen voorstellen en met stevig onderbouwde kritiek op het meerderheidsbeleid. Op de alternatieve plannen die we samen met Groen! (en vooral het plantalent van Philip Peeters) ontwikkelden voor de NMBS-site en voor het Heuvelplein–en de manier waarop we die “verkocht” hebben– ben ik nog steeds erg trots. Met de PLE-Nieuwsflits slaagden we er bovendien in om een goed evenwicht te vinden tussen informeren en opiniëren.
Inhoudelijk, strategisch en menselijk bleven we binnen PLE op één lijn. Maar ondertussen hadden enkele mensen die buiten onze werking stonden besloten om een lokale N-VA-afdeling op te richten. Hun volste recht, maar wel een gegeven waar we rekening mee moesten houden. De PLE-ers die ook een N-VA-lidkaart hadden wilden uiteraard geen tegenstellingen tussen beide veroorzaken. Bovendien naderden de gemeenteraadsverkiezingen. Vanuit PLE en N-VA gingen we gesprekken aan met sp.a (en Groen!) en met CD&V, nadat eerder ook de VLD al eens een visje had uitgegooid . Uiteindelijk bleek er met geen enkele van de andere partijen een voldoende basis voor samenwerking.
Toch hebben we een kartel gevormd, tussen N-VA en PLE. Om zo recht te doen aan de ontstane situatie dat er nu eenmaal twee partijen in Essen actief zijn, met weliswaar een aantal gemeenschappelijke mensen en ideeën. Het kartel N-VA/PLE ontstond. We behouden twee onafhankelijke maar sterk aan elkaar gelieerde polen. Een goede en werkbare keuze, die alle voordelen van de PLE-samenwerking behield en anderzijds recht doet aan de vraag naar zichtbaarheid vanuit de N-VA. Bovendien boekten we bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2006 een zeer mooi resultaat, na een overtuigende campagne.
CD&V had vooraf beslist dat het met ons geen meerderheid wilde vormen. Pro forma werden we op de verkiezingsavond nog voor een gesprek uitgenodigd. Dat verliep hoffelijk, maar het was duidelijk niet de bedoeling om tot een resultaat te komen. CD&V sloot een coalitieakkoord met de “erfvijanden” van sp.a. Zo belandden we met een fractie van vijf op de oppositiebanken. Ik werd verkozen tot gemeenteraadslid, en nam met spijt in het hart afscheid van het OCMW. Op de meerderheidsbanken werd al snel smalend gedaan : we hadden een eenmalig, toevallig, succes geboekt en binnen het jaar zou onze fractie wel uiteenvallen. Toen we vervolgens aan een hoog tempo voorstellen gingen indienen en stelselmatig een alternatief beleid begonnen uitgewerken, luidde het opnieuw dat we dat niet lang zouden volhouden. Zes jaar en 140 voorstellen verder bleek het tegendeel het geval. Meer dan ooit gebruikten we het oppositiewerk om onze visie verder te onderbouwen. Bovendien bleven we intensief communiceren met de Essenaar.
En zo verdwenen we dus niet, zakten niet weg in interne moeilijkheden, vielen niet stil. Op 14 oktober 2012 werden we daarvoor beloond. Onze vijf zetels werden er negen – en ik was er opnieuw bij. We veegden zowat de hele rest van de oppositie weg, maar een sterk persoonlijk resultaat van burgemeester Gaston Van Tichelt betekende dat de CD&V/sp.a-meerderheid overeind bleef. Ook al ging die er met veel minder enthousiasme dan zes jaar voordientegenaan. Maar de sp.a durfde het niet aan om zelfs even af te toetsen of N-VA/PLE toch niet beter bij hun ideeën en hun bestuursstijl zou aansluiten. En dus ging op 2 januari 2013 een nieuw college van start, met lood in de vleugels. En met een versterkte en enthousiaste N-VA/PLE-fractie tegenover zich.
Het werd een moeilijke bestuursperiode, waarin nog meer dan voordien de ambitie van CD&V bleek om de winkel open te houden en vooral geen keuzes te moeten maken. Al werd de tol betaald voor het niet op tijd plannen van een alternatief voor het versleten zwembad. Maar verder sleepte het beleid zich voort : geen herziening van het ruimtelijk structuurplan of het mobiliteitsplan. Eigenlijk van geen enkel beleidsplan. Voor de goederenloods aan Hemelijk werd zes jaar lang naar een bestemming gezocht. En het afsluiten van de Watermolenstraat, wellicht de meest moedige beleidsdaad, werd niet afgerond met de zo broodnodige herinrichting van het Heuvelplein. En de sp.a ? Die deed goed werk – op de eigen beleidsdomeinen. Al zorgde CD&V voor weinig ruimte voor het cultuurbeleid, door enkel op sportinfrastructuur in te zetten. Maar het milieubeleid was onder schepen Jaspers wellicht het meest groene dat Essen ooit gezien heeft. Op domeinen waarop CD&V het voor het zeggen had, kreeg de sp.a dan weer nog minder invloed dan in de vorige legislatuur.
En zo gingen we in 2018 opnieuw met N-VA/PLE een verkiezingscampagne in. Met twee stemmen voorsprong, die zich zowaar in een zetel verschil vertaalden, werden we de grootste partij. Maar CD&V en sp.a zetten hun vermoeide coalitie verder, na wat pro forma gesprekken met ons. Met tien sterke raadsleden gingen we de oppositie in…