Archief van
Categorie: Essen algemeen

In memoriam Guy Van den Broek

In memoriam Guy Van den Broek

In 1989 verscheen de 100e Jodela, het maandblad van KSJ (nu KSA) Heidebloempje Essen.  Wie het bedacht had, weet ik niet meer, maar als 17-jarige werd ik op pad gestuurd om interviews af te nemen, samen met Guy Van den Broek, papa van enkele KSJ-ers, en journalist bij De (toen nog Financieel-Economische) Tijd.  Op ons interviewlijstje stond onder meer Cecile, moeder van Dirk, Rudi, Tom en Ann Smout en kookmoeder op het KSJ-kamp.  Ze verklapte het recept voor de unieke soldatenpap – voor mij de eerste primeur, voor Guy uiteraard niet.

Later ging Guy zelf mee koken.  Ik werd leider van Dries en Steven en ging dus bij hem voor lidgeld en kampgeld langs.  Maar het waren vooral de plannen voor het eeuwfeest van het Heidebloempje waarvoor Rudi Smout ons samenbracht en die leidden tot het jubileumboek in 1997 waar we met Wim Besters het auteurskwartet van vormden.  In 2005 schreef Guy ook het verhaal van de studentenvereniging Heidebrand uit, en van dat boek verzorgde ik de lay-out.  We studeerden allebei voor economist aan “Sint-Ignatius”, met enkele decennia verschil weliswaar, maar uiteindelijk waren het toch de letteren -en KSJ/KSA- die ons samenbrachten.

Voor de Tijd schreef Guy over de chemie, de farmaceutische sector, over landbouw en milieu.  Hij was één van Vlaanderens eerste milieujournalisten, en geloofde dat er geen tegenspraak hoefde te zijn tussen economie en ecologie, tussen de natuur en de agrarische sector – al zaten daarvoor wel de commerciële ambities van de Boerenbond in de weg.  Toen al.

Vóór ik hem leerde kennen zat Guy ook al in de gemeenteraad, voor de CVP.  Hij vertelde er wel eens over, over wat hij er bereikte en over de keren dat hij er tegen een muur liep, wegens te veel visie en te veel begrip voor wie een andere mening had.  De politiek liet hem niet los, en toen hij zijn journalistenpen opborg zette hij in 2012 opnieuw de stap naar de lokale politiek, nu voor N-VA/PLE.  Hij bracht in onze fractie zijn ervaring in, zijn inzicht in hoe een meerderheid (of toch de Essense variant daarvan) denkt en zijn plannen voor een ambitieuzer Essen, vooral in en rond de erfgoedsite aan Hemelrijk.

Waar hij, in het Heemhuis, ook de pen terug oppikte en hoofdredacteur werd van De Spycker, één van Vlaanderens meest succesvolle heemkundige jaarboeken.  Dat we samen op de foto staan van de auteurs van het jaarboek 2023 maakt de cirkel rond die met die Jodela begon.  Een vervolg komt er inderdaad niet meer.  Vorige week overleed Guy.  De kanker die lange tijd heel mild leek, maar die zich niet liet bestrijden, ging de voorbije weken plots heel snel.  Zijn stem verzwakte, en op onze fractievergadering vóór de gemeenteraad van april ging hij vroeger weg, wegens te moe.  Op de raad was hij er wel opnieuw bij.  Het zou zijn laatste worden.

Guy was één van de bezielers van zijn volleybalclub en zijn fietsclubs.  Hij schreef ook nog mee aan het lokale krantje van Horendonk, kookte voor zijn kinderen en kleinkinderen – en ook nog steeds op het KSA-kamp, genoot van zijn pensioen.  Iedereen zou hem nog zoveel mooie jaren hebben gegund, maar zijn familie en wij allemaal hebben hem veel te vroeg moeten loslaten.  Gelukkig resten ons mooie verhalen, herinneringen en veel teksten.

Auteursrecht

Auteursrecht

Ik mag me vandaag, Tweede Paasdag, een beetje meer auteur noemen dan gisteren.  Er verscheen nog eens een tekst van mijn hand in De Spycker, het jaarboek van de Essense Heemkundige Kring.  Bij de voorstelling van dat jaarboek gaf Thomas Dekkers aan dat het Essense jaarboek tot de top-3 in Vlaanderen behoort, rekening houdend met oplage, lay-out en diversiteit van onderwerpen en auteurs.  Met die diversiteit van auteurs valt het wel mee – er schreef één vrouw mee, en de rest behoort tot wat een beetje woke medemens als witte mannen van een zekere leeftijd zou beschouwen.  Maar de inhoudelijk gaat het van zestiende eeuwse waterlopen en dysenterie naar voetbal, socialisme, corona en de Ronde van Essen.  Dat ik het over dat laatste had, kon u natuurlijk al raden.  Het stuk in De Spycker is in essentie een beknoptere versie van de tekst die ik in de zomer schreef voor de Jubileumuitgave van de Ronde van Essen, aangevuld met wat extra informatie over de jubileumviering zelf.  Niet meteen de allermoeilijkste opgave, maar de volledige versie heeft me natuurlijk wel wat meer inspanning gekost.  Desalniettemin, had ik meer tijd, ik zou meer schrijven voor De Spycker.  Quod non, helaas.

Thomas Dekkers mocht het volledige nummer voorstellen, en daarnaast ook vertellen over drie pandemieën die onze gemeente hebben geteisterd : de pest, dysenterie en corona.  Ondanks het onderwerp werd het een erg onderhoudende vertelling, met talloze parallellen tussen de drie episodes en met als terechte besluit nihil novi sub sole.  Thomas had het ook over het belang van de heemkunde als gemeenschapsvormend en verbindend element.  Ik kon het niet laten om daar even met een politieke bril naar te kijken, en dan blijkt de Essense Heemkundige Kring wonderwel te slagen in een moeilijk opzet – de partijgrenzen overbruggen, met auteurs uit (en zelfs bijdragen over) alle politieke stromingen die onze gemeente rijk is.  Maar gelukkig is een gemeenschap veel meer dan die politiek, en is de geschiedenis van een gemeenschap die van mensen die hun brood verdienden (zoals de onfortuinlijke molenaar die ten tijde van pest bij de Abdij van Tongerlo aanklopte voor wat we vandaag het overbruggingsrecht voor zelfstandigen zouden noemen, of de sigarenmakers die zich ook wel niet zullen hebben kunnen voorstellen dat hun vakwerk ooit zo goed als in de ban zou worden geslagen) of zich inzetten voor allerlei verenigingen en sportieve activiteiten, van schaken tot -uiteraard- voetbal.

Maar terug naar de Ronde.  Ludo Kerstens scande de voorbije maanden alle Ronde-Echo’s in, en daarvan maak ik nu pdf-bestanden, zodat ze online gelezen kunnen worden.  Voor wie maar niet genoeg kan krijgen van de Ronde, of de live-verslaggeving van toen verkiest boven mijn achterafversie…

Kamp

Kamp

“Hijs de vlag voor de nieuwe dag !” Het was bijna 25 jaar geleden dat ik die woorden nog eens luidop had uitgesproken, om daarop het eensluidende antwoord “Kamp !” te krijgen.  Maar het voorbije weekend trokken we met bijna 60 oud-leid(st)ers van KSA (KSJ) Essen naar Boortmeerbeek.  Het schitterende initiatief om ter gelegenheid van de 125e verjaardag van het Heidebloempje nog eens met velen één dagje op kamp te gaan bracht ons samen voor een namiddag met pleinspelen en een avondlijk -en nachtelijk- kampvuur (in Boortmeerbeek blijken de regels daaromtrent redelijk ruimdenkend).  En voor een openings- en slotformatie, waarvoor aan mij gevraagd was om die te leiden.

Ik heb ervan genoten, en velen met mij.  Het mooiste vond ik dat we ondanks een groot generatieverschil toch een grote verbondenheid voelden.  Van mensen die dertig jaar geleden het rode sjaaltje aan de haak hingen tot enkelen die deze zomer nog gewoon mee op kamp waren geweest : we voelden allemaal dat de fakkel die we allemaal ooit hadden doorgegeven is blijven branden.  En natuurlijk veranderden de tijden, de zeden en de mensen zelf : vijftigers staan anders in het leven dan twintigers.  Maar we begrepen elkaar, herkenden patronen die dezelfde waren gebleven.  Toen in de dagen voor het kampdagje iemand naar de zangboekjes vroeg, reageerden mensen die elkaar niet kenden in de (onvermijdelijke) WhatsAppgroep met hetzelfde grapje over de knutselkast, dat buiten KSA/KSJ Essen niet kan worden begrepen.  Dat de oud-directeur van Sint-Michael, Fons Claessens, zelf ook oud-KSA’er, ons ooit een kast cadeau deed die naast een zeer handig opbergmeubel ook een onuitputtelijke bron van (flauwe) humor zou worden, hij zal het nooit vermoed hebben.  Maar het gezamenlijk referentiekader gaat natuurlijk verder dan gewoontes die zijn doorgegeven.  Ik zag ook een groep mensen bij wie achter het uniform en de vlag bepaald geen kuddegeest schuilgaat en die als het moet heel veel in vraag durven stellen.  Ook dat hebben we aan elkaar doorgegeven.

Een extraatje voor mij was ook dat we de hele groep Jonghernieuwers van het kamp van 1998 in Wezemaal terugvonden : de vijf leden en Luc en ik als leiders.  Wat we in die tussenjaren zouden doen was toen op die laatste kampdag, vooraleer Luc en ik het vuur aanstaken, niet te voorzien.  Maar dat onze KSJ-tijd de toekomst zou tekenen was dat wel.  En dat we er ooit terug zouden staan, stond wellicht ook in de sterren geschreven.  Sterren die we bezongen in het avondlied.  Niet omdat dat moet, maar omdat we ervoor kozen.

Monumentaal

Monumentaal

Vorig jaar, in augustus, liep de 49e Ronde van Essen. We hadden het er met verschillende oud-medewerkers over, en de eerste ideeën voor de 50e Ronde ontstonden. Maar eentje hield ik nog even voor mezelf… en in de marge van de gemeenteraad van september, in zaal Rex, sprak ik cultuurschepen Helmut Jaspers erover aan : in augustus zou de 50e Ronde van Essen doorgaan, en bij die gelegenheid zou een monument voor de Ronde wel gepast zijn. Helmut zei geen neen, en toen ik het een tijdje later nog eens opwierp werd er concreet werk van gemaakt. Zowel hij als jeugschepen Arno Aerden en onze werkgroep 50e Ronde wilden iets dat er kindvriendelijk zou uitzien (géén klassieke loper) en dat „meedoen is belangrijker dan winnen” zou uitstralen. Omdat er niet zo heel veel tijd was, viel de keuze op een 3D-geprint monument. Met als grote voordeel dat er ook kleine replica’s zouden kunnen worden gemaakt. En ook wel omdat ook beelden met hun tijd moeten meegaan, zoals Helmut het terecht al eens stelde. De techniek en de manier van ontwerpen maakte ook dat we als werkgroep veel inbreng hadden. Daardoor straalt de Ronde van Essen er ook echt vanaf. Gisteren werd het onthuld, en alle generaties van (oud-)medewerkers bleken er enthousiast over. Ik ben heel blij dat het gelukt is, en stiekem een beetje trots dat ik het in gang heb gezet. Veel dank aan Helmut en Arno, en ook aan Wekke Buyens, onze werkgroep en natuurlijk aan GS Technology dat het beeld uit de printer deed rollen. En ik ben ook gelukkig met de plaats : in de beeldentuin achter de Oude Pastorij, maar eigenlijk gewoon dus op ons eigen Rondeparkoers én op het mooiste speelterrein van Essen.

Het is ook leuk dat het Rondelogo op het beeld staat, want dat heb ik ooit nog ontworpen. Een heel grote carrière als graficus heb ik nooit opgebouwd, maar van de drie logo’s die ik ooit ontworpen heb zijn er alvast twee op allerlei manieren vermenigvuldigd. Dat van de Ronde tot op brooddozen en polsbandjes toe !

Daarmee zit de 50e Ronde van Essen er ook op. Zoals heel veel oud-medewerkers van verschillende generaties heb ik er enorm van genoten. Dat het weer ook on-Rondelijk goed was hielp daar natuurlijk ook bij. De redactie van ons jubileumboekje op donderdagavond maakte dat ik de deur van de Oude Pastorij ruim na één uur ‘s nachts op slot mocht draaien. In dat jubileumnummer schreef ik de geschiedenis van de Ronde uit (hier in een licht gecorrigeerde versie), en daarnaast rekende ik de Gouden Trui nog eens uit (met hier een zowaar nóg actuelere versie dan gisteren) : een heel puzzelwerk om uit te komen op dezelfde winnaars als twintig jaar geleden, maar met vlak daarachter toch genoeg „runners-up” om de komende jaren de spanning erin te houden.

De finaledag van gisteren was een mooi orgelpunt. Maar zoals ik het in mijn korte woordje bij de onthulling van het beeld heb aangegeven : de belangrijkste Ronde is altijd de volgende. Hopelijk vinden heel veel Essenaren dat ook.

La quincuagésima Vuelta a Esseñ

La quincuagésima Vuelta a Esseñ

Vandaag komt de Ronde van Spanje door Essen, al is het maar enkele meters.  De Ronde van Essen daarentegen, die is nog nooit door Spanje gekomen.  Zelfs in Nispen of Nieuwmoer is de Ronde nooit geraakt ! Daar is ook geen nood aan, er zijn in Essen zes schitterende parkoersen waar geen El Angliru of Paseo del Prado tegenop kan.  In tegendeel : stuur de Vueltarenners door de zigzag van Horendonk en het regent opgaves – om over de zakken, de rekken of de hindernissen nog maar te zwijgen.  Neen, voor echte heroïek moet je niet verder dan Essen zijn.  Al sinds 1973.

Het vraagt voor sommigen een beetje telwerk, heb ik gemerkt, maar met die start in 1973 is de Ronde dit jaar wel degelijk aan de 50e editie toe.  Die hebben we gisteren zeer feestelijk ingezet met een receptie in het gemeentehuis.  Het was ongelooflijk leuk om daar heel veel oud-gedienden van verschillende generaties te ontmoeten om samen de Ronde van Essen te vieren en anecdotes op te halen.  Frans Schrauwen vertelde de geschiedenis, Arno Aerden sprak de felicitaties van het gemeentebestuur uit, en Jasper Van Landeghem gaf een voorproefje van zijn prachtige documentaire over de Ronde, die ondertussen hier op YouTube te vinden is.  Tussenin had ik de eer om namens de (oud-)medewerkers van Ronde te spreken.  die “eer” is niet zomaar een cliché : het deed me echt wel iets om het woord te mogen nemen bij een gelegenheid die me zo na aan het hart ligt.  Ik hoop dat het gelukt is om in mijn speech (hier) iets van de essentie van de Ronde van Essen te vatten.  En anders zullen de Rondefrietjes daar wel aan hebben bijgedragen !

Overigens : de zoektocht naar de “roots” van de Ronde leidde ons in de voorbije weken niet alleen naar Itegem -waarvan we wisten dat daar de oorsprong lag, en waar de Ronde tegenwoordig “Kermisloop” heet- maar ook naar de Rondes van Wiekevorst, Hallaar en Beerzel. En vandaag ontdekte ik ook nog die van Putte.

Maar dé topronde is natuurlijk de Ronde van Essen, en die begint morgen pas écht – in Wildert, maar voor al wie Ronde en beetje kent is dat een overbodige aanvulling.  Hopelijk zit het weer een beetje mee en vinden heel veel lopers de weg naar de startlijn !

Foto : Rudi Smout
Van 11, 14 en 21 juli – en nog wel wat data

Van 11, 14 en 21 juli – en nog wel wat data

Een zichzelf respecterende nationale gemeenschap heeft één (of enkele) nationale feestdagen nodig.  Daarvoor moet dan een datum worden gekozen.  Dat gebeurt dan op basis van een historische aanleiding.  Maar het belang daarvan moet niet overschat worden : het belangrijkste is om de gemeenschap, de natie, te vieren.  De precieze dag is eigenlijk een kwestie van toeval, en de historische gebeurtenis mag het feest niet overschaduwen.  Het feit dat er op 14 juli 1789 in de Bastille alleen wat kleine criminelen opgesloten zaten, die daar beter zouden zijn gebleven, of zelfs de vaststelling dat de Franse Revolutie een aantal jaren later de opmaak bleek voor een onvervalste dictatuur, doet geen afbreuk aan de Franse feestvreugde op 14 juli.

De Belgische nationale feestdag is ook al een rariteit : veel bureaucratischer dan een “eedaflegging” wordt het niet.  Van een toevallige koning, die de Belgische troon boven de Griekse verkoos – anders hadden ze in Athene misschien 21 juli moeten vieren.  Hoe die datum tot stand kwam, is wellicht ook een totaal toevallige beslissing.  Ik beeld me in dat er in het Voorlopig Bewind een agendapunt “eedaflegging” was, met het voorstel voor de 19e juli.  Maar één of andere baron moest die dag al naar receptie bij een collega, dus dat kon niet.  En op 20 juli verjaarde de vrouw van een andere notabele.  Tegen de 21e had niemand bezwaar.  Welaan dan.

Nu ik het toch al over Griekenland had… Eén van de nationale dagen aldaar is 28 oktober.  Die datum is gekozen door… Benito Mussolini, die net op die dag besloot om het land binnen te vallen.  Om vervolgens een luid “όχι” te horen te krijgen, gevolgd door een flink pak slaag dat pas ophield toen zijn goede collega Adolf Hitler tussenkwam.

En Vlaanderen viert 11 juli.  Het is uiterst terecht dat Vlaanderen een nationale feestdag heeft vastgelegd.  Daarvoor moet dan een dag worden gekozen.  Dat  had bijvoorbeeld de eerste zitting van het Vlaams Parlement, of één van de formele of historische voorlopers kunnen zijn.  Maar 11 juli had in Vlaanderen een grotere traditie, en dus viel de keuze terecht daarop : er is geen reden om een andere dag te kiezen als er al één is.  De precieze aanleiding daarvoor is zo goed als elke andere : de in 1302 bij Kortrijk gewonnen slag tegen de Franse koning.  Als je dieper gaat graven, dan is dat natuurlijk niet zo’n perfecte keuze, net zoals de inname van de Bastille dat niet is.  De slag was min of meer een Pyrrusoverwinning, en aan beide kanten stonden strijders die we vandaag als Vlaming zouden omschrijven (en overigens eveneens anderen die we vandaag Walen zouden noemen) – en in het grootste deel van het Vlaanderen van vandaag, in Antwerpen, Mechelen of zeker Limburg zal de slag niet veel belangstelling hebben opgewekt.  En dat is geen enkel probleem : 11 juli is de Vlaamse feestdag, los van de realiteit van de Guldensporenslag.  Net daarom vind ik het jammer dat al te vaak veel moeite wordt gestoken in het toch maar verbinden van de wereld van vandaag met die van 1302, in navolging van vooral Hendrik Conscience.  Daarmee doen we noch de opstandelingen van destijds, noch de Vlamingen van vandaag een plezier.  Op 11 juli vieren we het Vlaanderen van vandaag – en ook wel een beetje dat van gisteren en van morgen.

In Essen werd de viering van die 11e juli een aantal jaren geleden omgedoopt tot “’t Park Zomert”.  Dat gaat dan over het Park achter de Oude Pastorij, waar niemand eigenlijk ooit als “het park” naar verwijst.  Zomeren deed het er dit jaar wel, en de keuze voor de muziek van Boudewijn De Groot als hoofdact aan de Pastorij was alleszins een voltreffer.  De Groot, en daarmee ook tekstschrijver Lennaert Nijgh,  is voor mij mogelijk één van de allergrootsten uit de Lage Landen – die tegelijk poëet en protestzanger kon zijn en die met het Land van Maas en Waal ook het alternatieve Groot-Nederlandse volkslied vertolkt.  Dat jammer genoeg niet gespeeld werd in Essen, waardoor 11 juli er helemaal zonder volkslied voorbij ging.  Dat zal de Fransen op de 14e dan weer niet overkomen.

In die dagen…

In die dagen…

25 jaar geleden vierden we 100 jaar Heidebloempje. In 1897 werd in Nieuwmoer, waar nu café Den Engel is, de Studentenbond „Heidebloempje” gesticht, en die groeide uit tot KSA, daarna KSJ en nu opnieuw KSA Heidebloempje Essen. In 1997 schreef ik mee die geschiedenis uit en zette mee de viering op. Het was één van de hoogtepunten van een jeugdbewegingsleven dat begon in de houten barak achter de Oude Pastorij in 1978, en eindigde in een vergadering van een „Groep van Wijzen” in de Vooruitgangstraat in Brussel in 2009. De meest intense periode was ongetwijfeld die in de leiding van KSJ Heidebloempje Essen van 1990 tot 1998. KSJ bepaalde het ritme van mijn leven, van mijn studies, van wie ik wel en niet was. Dat zorgde uiteraard voor veel mooie herinneringen, vrienden en lessen voor het leven. Het lied dat het meest die herinneringen oproept is het (voor het overige nogal clichématige, maar het zij zo) nummer van Brian Adams, Summer of 69. Vooral de zomers duurden eindeloos, met elke dag wel een dosis KSJ.

Gisteren vierde KSA Essen (want het werk van die „Raad van Wijzen” leidde tot een traject dat uiteindelijk de naamkwestie van onze jeugdbeweging beslechtte in het voordeel van „KSA”) dus 125 jaar Heidebloempje. Met een stuk minder „pump and circumstance” dan we dat in 1997 deden, maar elke generatie is anders. Het was in elk geval leuk om de beweging nog eens in actie te zien, in de zon te zitten die als ze schijnt op het Jeugdheem altijd harder schijnt dan elders, met een biertje en een bord pasta. En om in lokalen rond te lopen die we 25 jaar geleden beter hadden moeten achterlaten (sorry voor de vloer die onmogelijk schoon te maken is) en die nu echt wel aan vernieuwing toe zijn. En om het „Heidebloempje” te zingen, waarvan het ritme klaarblijkelijk in 25 jaar tijd enigszins versneld werd – we hadden als oud-leiding allemaal moeite om te volgen.

Maar het groeit en gedijt alleszins nog steeds in het magere zand, dat Heidebloempje. Niet zoveel verschillend van 25 jaar geleden. En eigenlijk ook niet van 25 jaar daarvoor. Als ik nu op de geschiedenis van de beweging terug bekijk, dan komen de breuklijnen in 1945 en in 1968 – wat niet wegneemt dat sommige lijnen ook gewoon doorgetrokken kunnen worden. We gaven ons boek over 100 jaar Heidebloempje in 1997 de ondertitel „Een Spiegel van Vlaanderen”, en zeker die twee data weerspiegelen inderdaad de Vlaamse geschiedenis. Voor, tussen en na die data was de verandering veel geleidelijker en soms misschien nauwelijks op te merken. Zoals het zangtempo dat versnelde. Maar in 1945 veranderde de studentenbond onmiskenbaar in een jeugdbeweging, en in 1968 veranderde een elitaire studentikoze jeugdbeweging in één voor iedereen (met het gemengd worden 13 jaar later als gevolg). Zoals ik die dus altijd heb gekend.

En zo was gisteren dus een dag voor een dosis nostalgie. Those were the best days of my life.

My home is my castle

My home is my castle

Een kasteel ! In Essen ! Er werd al lang over gespeculeerd. De naam „Kasteelbeemd” bevatte een aanwijzing. Maar dat volstaat natuurlijk niet : in de Postbaan zal nooit een postkantoor worden opgegraven. Hoogstens een oude brievenbus. Het bleef dus bij die aanwijzing in oude geschriften. Tot Thomas Dekkers besloot om archeoloog te worden. Enkele maanden geleden vroeg hij me on het proefschrift waarmee hij die titel van master in de archeologie behaalde op de website van de Heemkundige Kring te zetten. Waarna ik tien minuten heb besteed aan het online zetten. En een uur of twee aan het lezen van de thesis, al heb ik daarbij de meest technische stukken wel overgeslagen : archeologie gaat natuurlijk ook over grondsoorten en allerlei C14-laboratoriumonderzoeken, en die zijn niet zo aan mij besteed. Na die lectuur was ik er evenwel van overtuigd dat er wel degelijk een (vorm van) kasteel had gestaan.

De thesis begint overigens als een spannend archeologenverhaal. Bij een toevallige (?) dronevlucht vanuit de tuin wordt een mysterieuze cirkel in de vegetatie zichtbaar. In tegenstelling tot een astroloog of complottheoreticus denkt een archeoloog daarbij meteen aan iets dat er ooit zou kunnen gestaan hebben. En wat zou er in vredesnaam in de Kasteelbeemd hebben kunnen staan ? Géén postkantoor, uiteraard. Maar het blijft een heel puzzelwerk om vervolgens echt aan te tonen dat er in de weinig vergeeflijke Kempense zandgronden in de volle middeleeuwen een gracht werd uitgegraven, waarmee een vorm van „mottekasteel” werd omringd. Wellicht opgetrokken door de een telg uit het geslacht van Rijsbergen, dat Essen later aan de abdij van Tongerlo zou schenken, en daarmee onze (per definitie geschreven) geschiedenis in liet gaan.

Nu is zo’n mottekasteel niet helemaal wat vandaag aan het clichébeeld van een kasteel beantwoordt (de foto bij dit stukje moet dan ook als licht misleidend worden beschouwd). Het gaat om een verhoogde versterking (wellicht een ringwal) binnen een cirkelvormige gracht, naast een neerhof met woonvertrekken en schuren waarin de oogst kon worden bewaard. Of hoogstens, maar wellicht dus niet, om een toren op een kunstmatige heuvel. Het bouwwerk moest wellicht dienen om de macht van de plaatselijke heer over de omgeving te benadrukken, en moet dus alleszins voldoende indrukwekkend zijn geweest om te imponeren.

Thomas heeft het hele verhaal samengevat voor De Spycker, die vandaag na twee jaar onderbreking ook nog eens „live” in het gemeentehuis kon worden voorgesteld. Waarbij zijn promotor, prof. Annaert, andere -eerder vroeg-middeleeuwse- vondsten in de Kempen kwam toelichten, en in hun context kwam plaatsen. Voor mij alvast interessant, omdat die nadagen van het Romeinse Rijk en de Frankische periode mij nu eenmaal boeien, onder meer omwille van de Frankische taal die evolueerde naar het Nederlands (De dictator-fantast die zich ooit in onze streken zou ophouden : Karel De Grote was meer „Groot-Nederlander” dan „Fransman”, hoewel de Fransen hun naam van ons gestolen hebben. Die vaststelling levert uiteraard een legitieme claim op tot minstens in Noord-Italië, of eventueel op al wat ooit rechtstreeks of onrechtstreeks tot het Heilig Roomse Rijk heeft behoord. Men denke aan pakweg de Baltische landen – daar is het wel opletten voor die andere dictator-fantast, natuurlijk).

Men leze De Spycker dus. En zo staat meteen ook wetenschappelijk en dus tot bewijs van het tegendeel vast dat er in Essen wel degelijk een kasteel heeft gestaan. Mocht de klimaatverandering de betrokken weide ooit geschikt laken voor de wijnbouw (laten we toch maar hopen van niet), dan kan die met recht en reden als bijvoorbeeld „Château des Seigneurs des Montagnes Elévées” op de markt worden gebracht. In afwachting daarvan is het alleszins een mooi stuk Essense geschiedschrijving !

Een halve eeuw

Een halve eeuw

Muzarto bestaat vijftig jaar, en die viering werd vandaag ingezet met een academische zitting.  Met muziek en woordkunst -noblesse oblige- en met toespraken van twee burgemeesters, een leerkracht en een directeur.  Twee burgemeesters, want de “Muziekschool der Noorderkempen” zag het levenslicht in 1972 als een intergemeentelijk initiatief.  Blijkbaar omdat de toenmalige minister besliste dat Essen en Kalmthout maar moesten samenwerken.  En zo zag de constructie het levenslicht waarbij Essen de officiële inrichtende macht is en Kalmthout het grootste deel van de rekening betaalt omdat er meer leerlingen uit onze zuiderbuurgemeente komen.  Burgemeester Jacobs verwees daarnaar, maar gaf ook aan dat Essen de achterstand qua leerlingenaantal langzaam aan het inhalen is.  Logisch, want de bevolkingsgroei in Essen verloopt sneller dan die in Kalmthout, een bewuste beleidskeuze overigens van beide burgemeesters.  Eén waar Jacobs het bij het rechte eind heeft, al is dat niet omwille van de rekening van Muzarto.

De Kalmthoutse burgemeester gaf ook aan dat zijn muzikale carrière zich beperkt had tot één jaar notenleer, waar hij redelijk tegen zijn zin een reeks woensdagnamiddagen aan had opgeofferd.  Zijn Essense collega verwees niet naar enige soortgelijke ervaring, en mogelijk is dat omdat hij zelfs dat ene jaar niet haalt.  Ik ben alleszins in dat geval : ik heb nooit tot het leerlingenbestand van de muziekschool behoord.  Ook in het dagonderwijs ben ik vrij miraculeus aan zo goed als alle muzikale vorming ontsnapt, al herinner ik me dat er ooit wel eens een schoolmeester geprobeerd heeft me de beginselen van het notenschrift bij te brengen.  Daar heb ik iets van onthouden, niet zeer veel evenwel, en enig gevoel voor muziek heeft het me in geen geval bijgebracht.  Ergens vind ik dat wel jammer.  Zangtalent zat er alleszins niet in mij, maar een instrument bespelen moet toch wel tot de mogelijkheden hebben behoord.  Maar dat heeft niet mogen zijn.

Desondanks is Muzarto, zoals de academie voor muziek, woord, dans en beeld vandaag heet, geen onbekende voor mij.  Ik ben al jaren goed bevriend met de medewerkster van het secretariaat van de school, en ook als gemeenteraadslid volg ik er het wel en wee van, vanuit een heel andere invalshoek.  Ik vind “levenslang leren” erg belangrijk, en vind het meer dan terecht dat we als gemeente ook investeren in het deeltijds kunstonderwijs.  Dat altijd wat gewrongen zal zitten tussen onderwijs en vrijetijdsbesteding, maar daar eigenlijk niet eens zo veel in verschilt met pakweg een jeugdbeweging of een sportclub.  Ook die hebben een “pedagogisch project”, al is dat dan misschien niet altijd even formeel uitgeschreven.  Je leert er dingen die je op de “gewone” school niet kan leren.  En waar je in het leven iets mee kan.

Voor zover ik dat kan beoordelen (met de blik van een raadslid dat zelfs nooit blokfluit leerde spelen, op zijn eigen trouw weigerde te dansen en alleen enig beeldend vermogen heeft als hij een computer mag gebruiken – maar zich in sommige onderdelen van de  woordkunst nog wel uit de slag weet te trekken) biedt Muzarto ook waar voor het geïnvesteerde overheidsgeld.  Het is een aangename school, met enthousiaste en bekwame leerkrachten, en een behoorlijk no-nonsensegehalte dat ook maakt dat het aan het Heuvelplein zelden grote kopzorgen veroorzaakt.  Meer moet dat eigenlijk niet zijn.

Vijftig jaar worden betekent wel iets.  Een school mag zich dan toch al een “instituut” noemen.  Ze heeft iets bewezen.  Of het ook voor mensen dezelfde betekenis heeft, zou ik niet zo durven zeggen, maar ik kon de vergelijking moeilijk ontlopen : in dezelfde week als Muzarto vierde ik ook mijn vijftigste verjaardag.  Met de klassieke Abrahampop voor mijn deur, een volgens mij vooral Nederlandse traditie waar Essen mee aantoont dat het naast Kalmthout ook nog andere buren heeft – de Kalmthoutse burgemeester gaf in zijn speech wel aan dat we bij een eventuele fusiebeweging geen andere kant dan die van hem op kunnen, maar dat is een wat te gemakkelijke conclusie.  Net zoals Muzarto ga ik ervan uit dat de komende jaren niet hetzelfde zullen zijn als wat voorbij is, en dat ik me aan de tijd en de omstandigheden zal moeten aanpassen.  Maar ik hoop toch dat er in ons allebei nog redelijk wat muziek, woord, dans en beeld zit – desnoods figuurlijk, in mijn geval.  Met alvast dank aan wie me dat in de voorbije dagen toewenste.

Homo homini lupus est

Homo homini lupus est

2022 kan nog voor allerlei zaken het “jaar van…” worden.  Zo komen nóg een reeks Griekse letters in aanmerking, jammer genoeg.  Maar bijna zeker wordt het in Vlaanderen ook een beetje het “jaar van de wolf”.  In de vorige N-VA/PLE Nieuwsflits heb ik daarover een stukje in de vorm van een sprookje geschreven.    De kans was iets te mooi om te te laten liggen, ook al omdat ik zo de tweespalt in de meerderheidscoalitie over landbouw en milieu mooi kon in beeld brengen.  Ik heb begrepen dat niet iedereen er de humor van inzag, wat jammer is.  Maar ik denk niet dat dat aan mij lag, zelfs voor een sprookje was de boodschap nog erg evenwichtig.

Zelf vind ik de terugkeer van wolven naar Vlaanderen overigens niet zo’n eenvoudig verhaal.  Principieel wel : de wolf hoort thuis in ons ecosysteem, en dat er hier terug wolven rondlopen is een teken dat het wat beter gaat met onze natuur.  Maar het is wel een “moeilijk beestje”, natuurlijk.  Als een mens zomaar onverdoofd en ook nogal willekeurig schaapjes zou ombrengen, zou dat uiteraard als wreedheid bestempeld en hopelijk ook bestraft worden.  Als een mens zijn hond ertoe zou aanzetten om dat te doen, dan geldt hetzelfde – ook al is die hond uiteindelijk ook gewoon een Canis lupus die zich wat te lang bij de mens heeft opgehouden.  Maar de originele Canis lupus, de wolf dus, die mag schaapjes doodbijten, want dat ligt in zijn natuur.  Dat is ook zo, maar als ik een schaap was zou ik dat onderscheid wellicht niet geheel relevant vinden.  En natuurlijk is het in de eerste plaats aan de schapenhouders (of houders van andere weerloze dieren) om die tegen de wolf te beschermen.  Maar dat zij nu niet meteen hadden gerekend op de terugkeer van een grote carnivoor in Vlaanderen vind ik ook weer niet zó vreemd.  Een kleinere soort, pakweg een insect, die ook terugkeert naar Vlaanderen na een eeuw afwezigheid, zouden we die ook sowieso verwelkomen ? Of slaan we het gewoon plat, als het een vervelende steekmug blijkt ? Dat steken ligt nochtans ondubbelzinnig in diens natuur.

De discussie zou ook heel anders worden als de wolf zich enkel ongezien te goed zou doen aan konijntjes in het bos.  Wat dan op zich eigenlijk óók weer raar is, want waarom is dat konijn meer vogelvrij dan het schaap ? Dat kan niet alleen een economische kwestie zijn, toch ? We vinden die doodgebeten schaapjes toch niet enkel erg omdat ze de eigenaar geld kosten ? En anderzijds verwelkomen we de wolf toch niet net omdat hij de landbouwer even op zijn plaats zet ? Ook daar zou ik als schaap van de rekening niet meteen de rechtvaardigheid van inzien, en mocht ik kunnen praten in plaats van te blaten zou ik desgevallend toch wel wijzen op enige hypocrisie van de al dan niet vegetarische natuurbeschermer.  En ja, die natuur is nu eenmaal wreed.  Maar wij niet.  En laten we wel wezen : er is niet veel natuur meer die wij niet op één of andere manier geschapen hebben, al dan niet naar ons beeld en gelijkenis.  We zouden die natuur beter terug loslaten, op termijn, maar dat is voer voor een ander stukje dat al lang wacht om uitgeschreven te worden.  Vooralsnog volstaat de vaststelling dat die wolf ook niet helemaal spontaan op eigen initiatief teruggekomen is, maar als gevolg van het (sterk verbeterde) natuurbeleid dat wij gevoerd hebben.

De wolf is des mensen wolf, om op mijn titel te variëren.  Welkom terug in ons midden.  Maar in tegenstelling tot sprookjes is het echte leven niet altijd zwart-wit.