Ik heb geen Netflix, maar wel Amazon Prime. Of dat verstandig is, laat ik even in het midden. Het heeft wel als consequentie dat ik onlangs het tweede seizoen van Clarkson’s Farm heb bekeken, waarin Jeremy Clarkson -enfant terrible dat al herhaaldelijk werd buiten gesmeten, met name bij het BBC-programma “Top Gear” dat hij groot maakt- de boerderij die hij voorheen verpachtte zelf overneemt. Van veel sympathie voor de mens Clarkson wens ik niet verdacht te worden, maar als televisiemaker heb ik hem eigenlijk altijd wel kunnen waarderen.
De Farm waarvan sprake, met de naam Diddly Squat (zoiets als “noppes”) is een grote, prachtige boerderij in de Engelse Cotswolds, met uitgestrekte velden, stukken natuur, water en enkele gebouwen, waar boer Jeremy (flink geholpen door een aantal anderen die de stiel wél kennen) allerlei gewassen en bloemenzaad verbouwt, alsook schapen (in seizoen 1), koeien (in seizoen 2), bijen en kippen erop nahoudt. In seizoen 1 opende hij een boerderijwinkeltje met zijn en nog wat andere producten, in seizoen 2 probeert hij ook een restaurant te openen. Daarbij wordt hij flink tegengewerkt door de lokale overheid, die de parkerende auto’s bij de winkel niet kan aanzien en de restaurantplannen tracht te fnuiken door de nodige vergunningen te weigeren. Waarna er via een gaatje in de wet in de laatste aflevering alsnog aan tafel wordt gegaan. Als er een seizoen 3 komt, zal de lokale overheid wellicht opnieuw de rol van boeman krijgen, want voor zover ik begrijp is het restaurant in tussentijd opnieuw dicht. Ondertussen onderwerpt Clarkson zich overigens wel gedwee aan reeksen andere reglementeringen, waarvan ik vermoed dat ze de Vlaamse landbouwer zouden doen steigeren.
In de reeks zit ook de behandeling van de bouwaanvraag voor het restaurant door een lokale “council”, en daar kon ik me uiteraard wel mee identificeren. Die council stemde in grote meerderheid tegen de aanvraag. Op basis van de informatie die ik in de reeks kreeg (niet het hele dossier, uiteraard) zou ik vóór hebben gestemd. De restaurantplannen van Clarkson waren een verdienstelijke poging om de rendabiliteit te verhogen van een boerderij zoals ik zou willen dat ze er in Essen uitzagen.
Want uiteraard wil ik het hier over onze landbouwers hebben, en hun verzet tegen de stikstofplannen, Natuurpark de Kalmthoutse Heide en meer in het algemeen tegen alles wat naar natuur ruikt, met inbegrip van een Horendonks veld van door schoolkinderen pas aangeplante bomen dat onlangs met kruisen tot een soort modern Golgotha werd herschapen. Waar Clarkson in essentie vooral het landschap van de Cotswolds vormgeeft en onderhoudt, en probeert daar wat winst uit te halen (die hijzelf, laten we wel wezen, niet nodig heeft, maar dat is het punt niet) is de landbouw bij ons verworden tot een industriële sector met de nadruk op intensieve veeteelt en het voorzien van voedsel voor het vee dat wordt geteeld. Dat is het gevolg van een economisch model waar met name de Boerenbond voor verantwoordelijk is en dat geen regering in de voorbije decennia heeft durven aanpakken, omdat die Boerenbond nu eenmaal verweven is met een politieke partij die altijd aan de knoppen van de macht zat – en die de andere partijen tolereren omwille van de coalitievrede of het opportunistische geloof dat ze misschien ook wel een graantje (een maïskolf, wellicht) zouden kunnen meepikken van het landbouwelectoraat. Quod non, geen trouwer CD&V-stemmer dan de boer.
De individuele landbouwer is daar uiteraard even goed slachtoffer van dan Clarkson van het argument dat het licht van zijn restaurant mogelijk de sterrenhemel boven Oxfordshire wat minder zichtbaar zou maken, en die Essense of bij uitbreiding Vlaamse landbouwer is bovendien door de band genomen ook een beter mens dan de bullebak die doorgaans in veel te dure, snelle en luidruchtige auto’s rondscheurt, samen met zijn kompanen Hammond en May – die laatste maakt uitstekende reisprogramma’s voor Prime, doch dit geheel terzijde. Ik heb dus best sympathie voor de boer die in een groeimodel werd opgesloten -in feite een soort pyramideschema- en op de economische en ecologische grenzen daarvan stuit.
Maar waar die landbouwer dus enig mededogen verdient, zoals pakweg de eveneens door de katholieke zuil opgelichte Arcocoöperant, geldt dat jammer genoeg niet voor de Vlaamse landbouw als sector en voor het agro-industriële complex dat daar zijn rijk op heeft gebouwd. Daarbij maakt het niet eens zoveel uit of het nu omwille van stikstof, mest of wat dan ook is : de landbouw in Vlaanderen zoals ze vandaag bestaat gaat de draagkracht van ons land ruim te boven én vervult zijn kerntaak niet : die van het beheer van een groot stuk van ons plattelandslandschap.
Het tegenargument dat we voor ons eigen voedsel zouden moeten kunnen instaan is daarbij lachwekkend, vooral als het wordt gebruikt om te verantwoorden waarom er op Vlaamse grond voor elke inwoner continu een volledig varken moet rondlopen. Het klinkt zoals de Britse politici die op het tekort aan sinaasappelen als gevolg van Brexit reageerde met de goede raad om meer rapen te eten : de internationalisering van de economie maakt dat we nu eenmaal toegang hebben tot lekkere dingen die worden geproduceerd waar ze het best gedijen. Daarvan willen afstappen is geen decennia maar honderden jaren achteruitgang, naar de tijd toen onze voorouders voor het eerst een glas wijn proefden. Uiteraard wordt die handel soms verstoord (zoals nu door de oorlog in Oekraïne), maar dat is dan een reden om die verstoring aan te pakken, niet om plots over autarchie à la Noord-Korea te gaan dromen. En dat beseft die landbouwsector maar al te goed, want die miljoenen varkens houden ze uiteraard niet voor ons, maar voor de Aziatische markt. Het dan over “voedselveiligheid” hebben klinkt wat tegenstrijdig.
Natuurlijk is er wel toekomst voor een landbouw in Vlaanderen, die de overheid wellicht niet minder gaat kosten dan die van vandaag. Maar dan één die vergoed wordt voor de publieke taak die ze vervult – het landschap mee beheren en het karakter van het Vlaamse platteland mee instandhouden. En die daar uiteraard ook een economische opbrengst uit mag halen. Voor de landbouw zoals ze vandaag functioneert, zie ik evenwel evenveel toekomst in Vlaanderen als voor de mijnbouw en de scheepsbouw. Noteer overigens dat ook die teloorgang niet zonder slag of stoot verliep, dat de sociale gevolgen ervan terecht opgevangen werden, en dat niemand het betreurt dat we onze steenkool of schepen niet meer ter plaatse produceren.