Un château, des châteaux
Versailles. Ooit was ik er wel geweest, in de Spiegelzaal waar geschiedenis geschreven is, en de tuinen waar koninginnen en prinsessen van intrige naar partijtje wandelden. Maar dat was van de middelbare school geleden. Voor een plek die zo dichtbij is, zou dat niet mogen, natuurlijk. Mijn vrouw was er zelfs nooit geweest – voor wie opgroeide in Attica is dat al wat vergeeflijker. Dus trokken we op een koude winterdag naar het kasteel van Lodewijk XIV en zijn familieleden. Het bleek nog altijd even indrukwekkend, maar ook nog altijd even zielloos. Als er ooit enige huiselijkheid in de kamers van het kasteel heeft gehangen, dan is die wellicht met de meubelroof van de Franse Revolutie mee verdwenen. Wat overleef aan marmer, bladgoud, spiegels, schilderijen en wandtapijten schittert en maakt indruk, maar doet nauwelijks denken aan de mensen die er ooit moeten hebben rondgelopen.
Ondanks de koude vonden we ook de weg naar de twee “Trianons”, de “buitenverblijven” die op het domein werden gerealiseerd, en daar was ik écht nog nooit geweest. Vooral le Petit Trianon had wel iets van de gezelligheid die het kasteel moet ontberen, misschien omdat je ook de keuken en andere soortgelijke vertrekken te zien krijgt. En omdat het ook gewoon kleiner is, natuurlijk. Le Grand Trianon is daarvoor zelf iets te veel kasteel; het werd door Napoleon als verblijf aangewend, en ook Charles De Gaulle overwoog om er in te trekken.
Toch wel een aanrader voor wie Versailles bezoekt, die extra kastelen in de tuin. We reden er overigens naartoe met een soort golfkarretje, een elektrische wagen die net iets sneller gaat dan een voetganger, maar waar het gemiddelde paard van Lodewijk nummer zoveel ongetwijfeld eens mee gelachen zou hebben. Ik moest er wel mijn rijbewijs voor kunnen tonen; wie mijn rijgewoontes kent, vraagt zich af hoe de Gendarmerie dat risico heeft kunnen nemen…