Van 11, 14 en 21 juli – en nog wel wat data
Een zichzelf respecterende nationale gemeenschap heeft één (of enkele) nationale feestdagen nodig. Daarvoor moet dan een datum worden gekozen. Dat gebeurt dan op basis van een historische aanleiding. Maar het belang daarvan moet niet overschat worden : het belangrijkste is om de gemeenschap, de natie, te vieren. De precieze dag is eigenlijk een kwestie van toeval, en de historische gebeurtenis mag het feest niet overschaduwen. Het feit dat er op 14 juli 1789 in de Bastille alleen wat kleine criminelen opgesloten zaten, die daar beter zouden zijn gebleven, of zelfs de vaststelling dat de Franse Revolutie een aantal jaren later de opmaak bleek voor een onvervalste dictatuur, doet geen afbreuk aan de Franse feestvreugde op 14 juli.
De Belgische nationale feestdag is ook al een rariteit : veel bureaucratischer dan een “eedaflegging” wordt het niet. Van een toevallige koning, die de Belgische troon boven de Griekse verkoos – anders hadden ze in Athene misschien 21 juli moeten vieren. Hoe die datum tot stand kwam, is wellicht ook een totaal toevallige beslissing. Ik beeld me in dat er in het Voorlopig Bewind een agendapunt “eedaflegging” was, met het voorstel voor de 19e juli. Maar één of andere baron moest die dag al naar receptie bij een collega, dus dat kon niet. En op 20 juli verjaarde de vrouw van een andere notabele. Tegen de 21e had niemand bezwaar. Welaan dan.
Nu ik het toch al over Griekenland had… Eén van de nationale dagen aldaar is 28 oktober. Die datum is gekozen door… Benito Mussolini, die net op die dag besloot om het land binnen te vallen. Om vervolgens een luid “όχι” te horen te krijgen, gevolgd door een flink pak slaag dat pas ophield toen zijn goede collega Adolf Hitler tussenkwam.
En Vlaanderen viert 11 juli. Het is uiterst terecht dat Vlaanderen een nationale feestdag heeft vastgelegd. Daarvoor moet dan een dag worden gekozen. Dat had bijvoorbeeld de eerste zitting van het Vlaams Parlement, of één van de formele of historische voorlopers kunnen zijn. Maar 11 juli had in Vlaanderen een grotere traditie, en dus viel de keuze terecht daarop : er is geen reden om een andere dag te kiezen als er al één is. De precieze aanleiding daarvoor is zo goed als elke andere : de in 1302 bij Kortrijk gewonnen slag tegen de Franse koning. Als je dieper gaat graven, dan is dat natuurlijk niet zo’n perfecte keuze, net zoals de inname van de Bastille dat niet is. De slag was min of meer een Pyrrusoverwinning, en aan beide kanten stonden strijders die we vandaag als Vlaming zouden omschrijven (en overigens eveneens anderen die we vandaag Walen zouden noemen) – en in het grootste deel van het Vlaanderen van vandaag, in Antwerpen, Mechelen of zeker Limburg zal de slag niet veel belangstelling hebben opgewekt. En dat is geen enkel probleem : 11 juli is de Vlaamse feestdag, los van de realiteit van de Guldensporenslag. Net daarom vind ik het jammer dat al te vaak veel moeite wordt gestoken in het toch maar verbinden van de wereld van vandaag met die van 1302, in navolging van vooral Hendrik Conscience. Daarmee doen we noch de opstandelingen van destijds, noch de Vlamingen van vandaag een plezier. Op 11 juli vieren we het Vlaanderen van vandaag – en ook wel een beetje dat van gisteren en van morgen.
In Essen werd de viering van die 11e juli een aantal jaren geleden omgedoopt tot “’t Park Zomert”. Dat gaat dan over het Park achter de Oude Pastorij, waar niemand eigenlijk ooit als “het park” naar verwijst. Zomeren deed het er dit jaar wel, en de keuze voor de muziek van Boudewijn De Groot als hoofdact aan de Pastorij was alleszins een voltreffer. De Groot, en daarmee ook tekstschrijver Lennaert Nijgh, is voor mij mogelijk één van de allergrootsten uit de Lage Landen – die tegelijk poëet en protestzanger kon zijn en die met het Land van Maas en Waal ook het alternatieve Groot-Nederlandse volkslied vertolkt. Dat jammer genoeg niet gespeeld werd in Essen, waardoor 11 juli er helemaal zonder volkslied voorbij ging. Dat zal de Fransen op de 14e dan weer niet overkomen.