“Mijn Rijk is niet van deze wereld”
(Ἡ βασιλεία ἡ ἐμὴ οὐκ ἔστιν ἐκ τοῦ κόσμου τούτου – Johannes 18,36)
Ik ben naar de kleuterschool geweest bij de zusters van Mariaberg – waar er toen ook effectief nog zusters waren. Daarna heb ik negen jaar op de „Broederschool” doorgebracht. De laatste broeders verlieten die weliswaar na mijn eerste studiejaar, maar in de middelbare school was de directeur een priester. De laatste drie jaar van het secundair onderwijs ging ik naar het Klein Seminarie, waar toen ook nog redelijk wat priesters lesgaven – aan mij met name wiskunde ! Mijn universitaire studies heb ik aan UFSIA, bij de jezuïeten dus, doorgebracht – en ook daarvan liepen er aan de Prinsstraat op dat moment nog steeds enkele reële exemplaren rond. Ik ben een onmiskenbaar product van het katholiek onderwijs, en zoals ik al eens heb geschreven heb ik daar geen blijvende trauma’s aan overgehouden. Daarnaast ben ik ook gedoopt, heb ik mijn eerste en plechtige communie gedaan en ben ik uiteindelijk ook voor de kerk getrouwd. Weliswaar voor de orthodoxe kerk, maar netjes met de formele toestemming van de (katholieke) Antwerpse bisschop. Je kan er ook nog heel wat jaren in een jeugdbeweging met een „K” aan toevoegen. Hoewel ik het lastig zou vinden om mezelf als “gelovig” te omschrijven, ben ik onmiskenbaar minstens cultureel een katholiek, en zo benoem ik mezelf ook.
Daarnaast kan ik uiteraard niet ontkennen dat ik ook een band heb met de Grieks-orthodoxe Kerk (voor wie de kerkelijke actualiteit niet volgt : die is al enkele jaren overigens niet meer echt „in communie” met de Russisch-orthodoxe Kerk, al wordt de schijn af en toe opgehouden). Ik waardeer ook de vanzelfsprekendheid van die kerk in de Griekse samenleving, die naar mijn aanvoelen ook door niet-gelovigen als onderdeel van de eigen cultuur wordt aanzien en die in de praktijk (zij het niet altijd in de retoriek) die plaats ook gemakkelijker aanvaardt. Dat heeft ook te maken met gehuwde priesters (waarvan er dus ook minder tekort zijn). En met kleinere kerkgebouwen.
Een lange inleiding omdat ik het over die kerkgebouwen wil hebben, met name die in Essen. In de gemeenteraad bespraken we het Kerkenbeleidsplan. De kerken zijn voor mij openbare gebouwen, gezet met gemeenschapsgeld en eigendom van de gemeenschap, de „oikoumene”. Dat geldt wat mij betreft eigenlijk ook voor alle „private” eigendommen van de Kerk (in welke juridische vorm die zich ook manifesteert) : scholen, jeugdlokalen, gildenhuizen…. Ze zijn allemaal gebouwd met gemeenschapsgeld, vaak in een tijd dat parochie en lokale gemeenschap quasi-synoniemen waren. Ze zijn -misschien niet juridisch, maar wel rechtmatig- van de hele gemeenschap. Die uiteraard niet de engagementen kan negeren die de Kerk met die gebouwen is aangegaan : onderwijs, zorg, ontspanning…. Dat betekent dat, als het moet, de gemeenschap (in casu vaak de gemeente) die engagementen moet overnemen, bijvoorbeeld als er een nieuw jeugdlokaal moet worden gebouwd. Maar het betekent ook dat diezelfde gemeenschap er geen tweede keer voor moet betalen, en dat gebeurt nu al te vaak. De gemeente die een gebouw of grond van de Kerk koopt is voor mij in de meeste gevallen een contradictio in terminis (een vleugje Latijn leek me hier wel gepast).
Natuurlijk is de gemeenschap ook een engagement aangegaan tegenover de kerkelijken, en moeten er ook gebouwen voor de eredienst zijn. Daar zijn er objectief minder van nodig dan vroeger, wegens minder kerkbezoekers. Maar dorpen -parochies- zijn vaak aan hun eigen kerk gehecht geraakt. Het zijn grote, beeldbepalende, dikwijls ook gewoon mooie gebouwen. Afbreken is zelden een logische optie. Bovendien maakt de geschiedenis dat de begraafplaatsen aansluiten bij het kerkgebouw, wat uiteraard ook respect vereist. De discussie is niet gemakkelijk. Daarom moet in elke gemeente een kerkenbeleidsplan worden opgesteld. Ook in Essen. En daarover hadden we het dus in de raad. In het plan zoals dat voorligt wordt de Onze-Lieve-Vrouwekerk in de Nieuwstraat als „A-kerk” bestempeld, die voor de eredienst behouden moet blijven. De andere kerken zijn B-kerken, waarvoor een nevenbestemming kan worden gezocht. Die keuzes lijken me toch wat meer discussie waard, ook in de gemeenteraad, en daarom heb ik gisteren gevraagd om een wat uitgebreidere bespreking in een commissie. Ik zou met name willen weten waarom precies de OLV-Kerk die A-kerkstatus moet krijgen, en niet de Sint-Antoniuskerk. Daar moeten wellicht religieuze argumenten voor zijn, maar die zie ik niet, en ik wil ze dus graag leren. Ruimtelijk en architecturaal zou ik eerder voor de Sint-Antoniuskerk kiezen. En ik vind dat die argumenten vanuit de gemeenschap moeten worden afgewogen tegenover de eventuele argumenten vanuit kerkelijk perspectief. Daarnaast wil ik meer weten over het proces waarbij die B-kerken gaan worden ingevuld, want grote en dure openbare gebouwen moeten optimaal worden gebruikt. Met respect voor hun (uitdovende) religieuze functie, maar wel met oog voor de realiteit.
Het katholicisme is een belangrijk deel van de Vlaamse geschiedenis, zoals het voor mij een belangrijk deel van mijn persoonlijkheid is. Een stuk geschiedenis dat in ere moet worden gehouden. Maar dat kan niet betekenen dat elke steen die ooit in de naam des Heren op een andere gezet werd ook voor eeuwig aan de Aardse vertegenwoordigers van de Heer toebehoort. De beslissingen daarover komen de hele gemeenschap toe.