Catastrofe
Vorig jaar vierde Griekenland de tweehonderdste verjaardag van het begin van de onafhankelijkheidsstrijd tegen het Ottomaanse Rijk, dit jaar wordt een zwarte bladzijde in de geschiedenis herdacht : de Klein-Aziatische Catastrofe (Μικρασιατική Καταστροφή) van 1922. De naam toont uiteraard al aan dat het niet meteen iets is waar licht overheen wordt gegaan. De afwikkeling ervan heeft bovendien een belangrijke precedentwaarde gehad in de Europese geschiedenis van de voorbije eeuw.
1922 staat niet los van 1821. Griekenland startte als klein staatje met de Peloponnesos, Attica en de rest van Roumeli en Evia, maar met de ambitie om alle Griekssprekende gebieden te verenigen. De geschiedenis had het Grieks echter wijd verspreid rond de hele Middellandse en Zwarte Zee (en Alexander De Grote ging nog een heel eind verder, met Grieks-Indische koninkrijken als gevolg). En ook al werd in Marseille en Syracuse al lang geen Grieks meer gesproken, in de 19e eeuw ging het nog steeds om een zeer uitgestrekt gebied – maar wel vaak om taalgemengde gebieden of Griekstalige enclaves te midden van territoria met anderstalige meerderheden. Geleidelijk breidde Griekenland zich uit, vooral in noordelijke richting en met de vele eilanden die het land nu rijk is, maar waar de grens moest liggen was niet zo evident. De voorstanders van het “Grote Idee” (Μεγάλη Ιδέα) zagen het in elk geval groots, en wilden minstens ook Oost-Thracië (huidig Europees Turkije) en Ioania, het gebied rond Izmir (Smyra in het Grieks – aan de Westkust van Klein-Azië) aan het land toevoegen. En als het even kon nog wat Zwarte Zeekust en een deel van -of liever nog heel- Constantinopel/Istanboel.
Ze zagen hun kans schoon toen als gevolg van de Eerste Wereldoorlog het Ottomaanse Rijk instortte, en Griekenland de kans kreeg om een aantal van de gewenste gebieden te bezetten. Er was ook wel reden om militair aanwezig te willen zijn in Anatolië, want tijdens de Balkanoorlogen die aan WO I voorafgingen hadden de Ottomanen een beleid van etnische zuivering en genocide gevoerd tegenover de Grieken. Het Griekse leger landde in Smyrna, en vocht zich een weg in de richting van Ankara, in een poging om een verdedigbaar gebied te creëren. Dat bleek hubris, want de Turkse Republiek die uit de ineenstorting van het Ottomaanse Rijk ontstond vocht terug en verdreef uiteindelijk het Griekse leger uit Klein-Azië.
De oorlogen hadden uiteraard aanleiding gegeven tot vluchtelingenstromen waarbij etnische Grieken (en ook een aantal Armeniërs) de weg vonden naar de Griekse staat, overigens niet alleen uit Klein-Azië maar ook uit andere Balkanlanden. Maar de afwikkeling zou voor een echte volksverhuizing zorgen : in het Verdrag van Lausanne (1923) werd vastgelegd dat 1,2 miljoen Grieks-orthodoxen moesten vertrekken uit wat Turks grondgebied was geworden, en 400.000 moslims moesten Griekenland verlaten. Samen met de eerdere vluchtelingenbeweging deed de uitwisseling de Griekse bevolking in enkele jaren tijd toenemen van 4 tot 6 miljoen. Helemaal voorbij was het daarmee nog niet : de Grieken in Istanboel mochten blijven, maar werden in de jaren 1950 op hun beurt grotendeels verdreven. Daarbij ging het echter om veel kleinere aantallen.
De massale toevloed van vluchtelingen had uiteraard een gigantische impact op Griekenland. Wie zich afvraagt hoe de verhuis van pakweg 3 miljoen Nederlanders naar Vlaanderen zou uitpakken kan zich een idee vormen : uiteraard ging het om mensen die dezelfde godsdienst beleden en dezelfde taal spraken, maar daar hield de affiniteit vaak op. En omdat niet de taal maar de godsdienst het criterium was ging het laatste zelfs niet helemaal op, want ook Turkstalige christenen belandden in een hen vreemd Balkanland. Uiteraard zorgde de situatie voor grote spanningen, maar ze gaf ook een gigantische nieuwe impuls aan de Griekse samenleving. De Klein-Aziatische Grieken, zeker die uit Istanboel en Smyrna, waren vaak veel kosmopolitischer gericht dan men in de Balkan gewoon was. Ze zorgden voor een culturele impuls (met de rebetiko als muzikale uitdrukking, maar ook met een grote invloed op de literatuur). Ze veranderden ook de Griekse keuken van een eenvoudige Balkankeuken naar één met veel meer vis en zeevruchten en sterke oosterse invloeden : de film “A Touch of Spice” (Πολίτικη Κουζίνα) vertelt dat verhaal -en het bredere verhaal van de vlucht uit Istanboel in de jaren 1950- virtuoos. Ze veranderden de Griekse steden (waarbij niet meteen de meest esthetische urbanistische keuzes werden gemaakt), de economie en de politiek. Zodat de Catastrofe vandaag heel ambivalent wordt bekeken : als een gebeurtenis die even veel als 1821 het huidige Griekenland vormde, als een militaire nederlaag tegen Turkije, maar ook als het verlies van een veel grotere (zei het gedeeltelijk mythische) Griekse “samenleving”, waarbij steden als Constantinopel, Smyrna, Trabzon of Alexandrië (in Egypte) even goed deel uitmaakten van de Griekse wereld als Athene of Thessaloniki.
Tenslotte werd met het Verdrag van Lausanne ook ook het principe van etnische homogeniteit ingebed in het Europese denken. De overeenkomst die Kemal Ataturk en Elefteros Venizelos afsloten doet daarmee tot op vandaag zijn invloed gelden : wie de situatie in Bosnië-Herzegovina, de Servischsprekende gemeenten in Kosovo en zelfs de spanningen in Oekraïne wil begrijpen kan er alvast niet omheen.