Archief van
Maand: juli 2020

Nieuwe spelregels

Nieuwe spelregels

Er worden in dit land op vijf verschillende politieke niveaus verkiezingen gehouden (minstens, in Antwerpen zijn er ook nog de districtsraden). Op al die niveaus moeten vervolgens politieke meerderheden worden gevormd.  Dat loopt niet op al die niveaus even vlot.  Dat ligt aan de politieke situatie en de hoofdrolspelers, maar ook aan de geldende regels, natuurlijk.

Op minstens één niveau, het federale, staat dit land zelfs wereldwijd bekend voor zijn moeilijkheden om een meerderheid te vormen.  Maar ook in Vlaanderen heeft het van de verkiezingen van 25 mei tot 2 oktober geduurd om een regering te vormen.

Die Vlaamse regering heeft nu beslist om aan het Parlement voor te stellen om de spelregels voor de verkiezingen te veranderen.  Om de vorming van een Vlaamse, laat staan federale, regering te vergemakkelijken ? Neen, het gaat over de spelregels voor de lokale verkiezingen.  Daar schort wel één en ander aan, maar het meest dringende probleem was het wellicht toch ook weer niet.

Het gaat in de eerste plaats om de afschaffing van de opkomstplicht, en daarnaast om het aanpassen van de regels voor de meerderheidsvorming.  Ik ben principieel tegen de opkomstplicht.  Hoera, hoera dus.  Of eigenlijk toch niet.  Ik voel er namelijk helemaal niets voor om als proeftuin te dienen vanop het gemeentelijke niveau.  Vooral omdat de eerste keer dat stemmen niet verplicht is veel mensen gewoon gaan thuisblijven “omdat het mag”.  Er is ook geen richtpunt om te zien welke impact dat op de uitslag heeft, zodat mensen hun gedrag daar aan kunnen aanpassen (als ik denk dat de andere kiezers van “mijn partij” wél zullen opdagen, dan blijf ik misschien thuis – als ik denk dat ze dat niet doen, dan ga ik maar beter stemmen…).  De eer om die kaap van de eerste niet-verplichte verkiezingen te moeten nemen mogen de dames en heren ministers en parlementsleden van mij gerust voor zichzelf houden !

Daarnaast veranderen de regels van de meerderheidsvorming.  Niet die van de zetelverdeling, dus heel concreet zou in Essen een CD&V-sp.a-meerderheid nog steeds mogelijk zijn geweest na de vorige verkiezingen.  Maar N-VA/PLE zou wel veertien dagen lang het exclusief recht hebben gehad om te proberen een meerderheid op de been te brengen.  Die periode hadden CD&V en sp.a dan alleszins moeten uitzitten, waarbij wij uiteraard zouden hebben geprobeerd om één van beide partners los te weken.  De burgemeesterskaart zou daarbij bovendien uit het spel zijn gehaald, want de persoon met de meeste stemmen in de grootste coalitiepartij wordt “automatisch” burgemeester.  Dat zou Gaston Van Tichelt zijn geweest in een coalitie van CD&V en sp.a, zoals nu.  In een coalitie van N-VA/PLE en CD&V en in een coalitie van N-VA/PLE en sp.a zou het evenwel Dirk Smout zijn geworden.  Geen andere mogelijkheden, wat niet zonder gevolgen zou zijn geweest.

Interessanter wordt het wanneer we die regels zouden toepassen op de verkiezingen van 2012 en zeker die van 2006.  Ook in 2012 zou Gaston Van Tichelt burgemeester zijn geworden in een CD&V/sp.a-coalitie, en overigens ook in één met N-VA/PLE.  Als N-VA/PLE en sp.a een coalitie-akkoord maken, dan gaat de sjerp automatisch naar Dirk Smout.

Als de regels al in 2006 hadden bestaan, dan leidt dat wellicht tot een andere uitkomst van de coalitiebesprekingen.  In een coalitie van CD&V met sp.a wordt de automatische burgemeester namelijk Frans Schrauwen.  En wordt Gaston Van Tichelt wellicht schepen, maar op de sjerp moet hij dan nog minstens zes jaar langer wachten.  Schrauwen kan dan alleen van de sjerp worden afgehouden door een coalitie met N-VA/PLE, sp.a, Open Vld en Groen, met 13 zetels op 25, en met Dirk Smout als “automatische” burgemeester.

Ik ben voorstander van die nieuwe regel, maar ze maken de lokale verkiezingen wel nog wat meer een burgemeestersverkiezing, en dat is een beetje jammer.  En opnieuw stelt zich de vraag waarom er eerst aan de regels voor de lokale meerderheidsvorming moest worden gesleuteld, en niet aan de regels voor de federale of minstens de Vlaamse…

Deze tekst werd aangepast op 27 augustus.  In een eerdere versie interpreteerde ik nieuwe regel voor het burgemeesterschap verkeerd; de grootte van de fractie gaat namelijk vóór op het aantal voorkeurstemmen van de kandidaten bij het uitdelen van de sjerp.
Bal masqué

Bal masqué

Op 17 februari heb ik hier voorspeld dat we vijf jaar later voortdurend een mondmasker zouden dragen, of toch tijdens risicoperiodes.  Ik kon het toen niet voorzien, maar minder dan vijf maanden later werd het verplicht om in winkels en op een reeks andere openbare plaatsen (die niet in de buitenlucht plaatsvinden).  Niets te vroeg : ik zou de verplichting liever al veel vroeger ingevoerd hebben gezien.  Ik heb verschillende redenen gehoord om dat niet te doen : de niet-bewezen effectiviteit, het valse gevoel van veiligheid en de noodzaak om voorrang te geven aan de gezondheidswerkers en anderen bij de verdeling van de (schaarse) maskers.

Het eerste daarvan is geen argument, of toch alleen maar samen met het tweede.  Het is immers een duidelijk geval van “baat het niet, dan schaadt het niet”.  Bovendien waren er van bij het begin aanwijzingen dat een masker wellicht minstens een beetje helpt.  Wie een masker draagt, raakt ook het eigen gezicht minder aan en is zich meer bewust van de omgeving waarin ook het virus aanwezig is.  En iedereen vroeg zich natuurlijk wel eens (terecht) af waarom gezondheidswerkers wél een masker dragen als het toch niet echt helpt.  Er zijn wat nuances, maar uiteindelijk was dit dus géén goed argument.

Het valse gevoel van veiligheid was dat in het begin mogelijk wel : de boodschap dat binnen blijven, handen wassen en afstand houden essentieel waren, mocht niet ondergraven worden.  Dat gebeurde (en gebeurt) soms wel : ik heb in de supermarkt vaak de indruk gehad dat een masker dragen een afdoend excuus was om géén afstand meer te moeten houden.  Maar dat had in de communicatie toch ondervangen kunnen worden : een masker is een extra bescherming ter aanvulling (en nooit ter vervanging) van de basisregels.

De voorrang voor de gezondheidswerkers was natuurlijk 100% terecht.  In maart en begin april moesten alle beschikbare degelijke maskers naar hen gaan.  Dat had zo gecommuniceerd kunnen worden, alleen ben ik er ook niet helemaal zeker van dat ze dan toch niet massaal zouden zijn gehamsterd.  Het niet-vernieuwen van de stock na de vorige bijna-pandemie gaf de overheid bovendien een sterk communicatienadeel (eigen schuld, maar ja kan de beslissing nu daardoor natuurlijk niet laten beïnvloeden).  Bovendien was dat argument na enkele weken gelukkig uitgewerkt, omdat er voldoende maskers beschikbaar waren.  Dat kon men zien aankomen, en dus had men van bij het begin naar een maskerplicht kunnen toewerken, om die ergens in april of mei in te voeren.  Maar behalve (gelukkig maar) in het openbaar vervoer is er tot nu in juli gewacht, wat het voor veel mensen dan weer moeilijk maakt om de noodzaak nu te aanvaarden, nu de (onterechte) indruk leeft dat het gevaar wel grotendeels geweken is.

Waarom moet het een verplichting zijn, en volstaat de individuele verantwoordelijkheid niet ? Wel, zoals ik in februari schreef : “Ik heb natuurlijk ook gelezen dat het eigenlijk alleen helpt om de verspreiding van allerlei ziektekiemen tegen te gaan als je zelf ziek bent, en dat het niet verhindert dat jij besmet geraakt. Maar niet iedereen weet dat hij of zij besmet is, en bovendien zorg je er op deze manier voor dat wie een masker draagt meteen gestigmatiseerd wordt. Zodat het dus beter is dat iedereen er één draagt, toch op drukke plaatsen.”  Een typisch voorbeeld van gedrag waar alle anderen veel meer baat bij hebben dan jezelf, en dat je bijna per definitie moet verplichten.  Ook al omdat de sociale druk bij ons vaak omgekeerd lag : ik geef toe dat ik ook niet altijd een masker heb gedragen (meestal wel).  Om twee redenen : omdat er echt zo goed als géén mensen in de winkel waren, of toch ook wel eens omdat niemand er één op had.  Dat werkt bij iedereen wellicht zo wel een beetje.

Ik ben dus blij met de verplichting, al is dat dan onder het motto “beter laat dan nooit”.   Ook al maken die maskers het leven van de brildrager er niet eenvoudiger op.  En zo worden de maskers die onder meer de gemeente Essen -zeer terecht- gratis ter beschikking stelde aan de inwoners nu ook écht gebruikt.

Foto : Bangkok, 12 februari 2020 – temperatuur 31°C
Stratenplan

Stratenplan

Een derde tekst over de gemeenteraad van dinsdag.  Daarna stop ik ermee.  Maar deze wil ik toch nog even schrijven.  We bespraken namelijk ook het een voorstel van CD&V-collega’s Van Loon en Verpalen om in Essen meer straten naar vrouwen te noemen.  Ik heb ooit ook een voorstel over straatnamen ingediend.  Ik vind ze geen onbelangrijk deel van ons patrimonium.  Het klopt ook dat er in Essen een onevenwicht is : alleen het Rose Grononpad is naar een vrouw genoemd.  En het voorstel om bij een eerste goede gelegenheid een straat naar Zuster Juliana te noemen steun ik in elk geval : dat heeft ze ondubbelzinnig verdiend.  Ik dacht zelf ook meteen aan Jelena De Belder, die dan liefst dicht bij Hemelrijk een straat naar haar genoemd zou krijgen.

Ik ben het dus ook principieel eens met het voorstel.  Eenvoudig is het wel niet : straten worden genoemd naar overledenen (dat staat wettelijk vast, met uitzondering van het koningshuis, maar een Prinses Elisabethlei hoeft niet meteen voor mij), en per definitie naar mensen die op één of andere manier in de samenleving zichtbaar zijn geweest.  En in het verleden waren vrouwen vaak minder zichtbaar dan mannen.  Ook vaak in het nabije verleden.  Ten onrechte, maar het verleden kan je niet zo eenvoudig veranderen.  Ik vind ook principieel dat straatnamen genoemd moeten worden naar mensen met een lokale verdienste.  Dus is het niet zo heel gemakkelijk om vrouwen te vinden die in aanmerking komen voor een straatnaam, want een straatnaam geven alleen omdat iemand een vrouw vind ik ook geen goede optie.  We moeten dus zorgvuldig zoeken en afwegen.  En ik zou het ook problematisch vinden als mannen die ook echt een straatnaam verdienen die niet meer zouden kunnen krijgen.  Zo vind ik een Prins Jan I-laan in Essen ook gewenst.

Zijstraten die dezelfde naam als een hoofdstraat dragen een andere naam geven is hier en daar een optie, maar zo heel veel hebben we er niet meer.  En verder hoop ik dat er niet zo heel veel straten meer gaan bijkomen in Essen.  De gemeente is al te vol gebouwd.

Straten van naam veranderen is niet zo eenvoudig voor de bewoners (en mogelijk ook administratief niet), en natuurlijk zijn er veel mooie of historisch belangrijke namen die we ook willen behouden.  En zeker personen hun straatnaam “afnemen” lijkt op een soort desavouering – zoiets als nu (terecht) met Leopold II gebeurt.  Ik zou nu geen straat noemen naar Guido Gezelle, Hendrik Conscience of Albrecht Rodenbach (tenzij die uiteraard een band met Essen zouden hebben gehad), maar om de naam nu af te nemen…  Een andere vorm van eerbetoon in de plaats is dan misschien een mogelijkheid (een beeld in de bib ?) maar het blijft toch lijken op een negatieve actie.  En die verdienen de drie auteurs dan ook weer niet.  Al ligt de Guido Gezellelaan wel ideaal om de Zuster Julianalaan te worden.

Het wordt dus nog een moeilijke evenwichtsoefening : voldoende straten en voldoende namen vinden.  Maar moeilijk gaat ook, natuurlijk.

Foto : Rose Grononpad – Essen in Beeld (fotograaf Patrick Vankeersbilck)
Schadenfreude

Schadenfreude

De gemeenteraad verliep gisteren iets eensgezinder dan de OCMW-raad – en dat is goed nieuws, want de gemeenteraad duurde ook een stuk langer… De belangrijkste beslissing was ongetwijfeld een reeks steunmaatregelen voor de verenigingen.  De geschiedenis van dat pakket is interessant.  De belangrijkste maatregel is wellicht de mogelijkheid voor de verenigingen om een schadedossier in te dienen en zo de gemiste uitgaven en extra kosten die ze door corona hebben gemaakt (en na aftrek van eventuele extra inkomsten en niet opgelopen kosten) gecompenseerd te krijgen.  Een goed idee, geagendeerd door het schepencollege, nadat de “Taskforce verenigingen” het als één van zijn voorstellen had naar voren gebracht.

Waar dat idee ontstaan is, is voor mij eenvoudig te achterhalen.  In de WhatsAppgroep van de N-VA/PLE-fractie, tussen 29 maart en 4 april, ondertussen dus drie maanden geleden.  We gaven het de naam “verenigingenfonds”, maar het leek verder als twee druppels water op de “schadedossiers” die nu werden goedgekeurd.  We hebben dat voorstel dan vervolgens afgetoetst met mensen uit het verenigingsleven, en geagendeerd op de gemeenteraad van eind april.  Waar CD&V en sp.a het hebben weggestemd.  Omdat het niet op maat van de verenigingen was.  Omdat het haastwerk was.  Omdat het niet “van onderuit”, vanuit de verenigingen kwam.  Omdat het getuigde van sinterklaaspolitiek.  Omdat…  Wie zal het zeggen ?

Er werd dan beslist om een “Taskforce verenigingen” op te richten.  Die kwam al bij zijn eerste vergadering opnieuw bij dit voorstel uit.  We dienden het dan terug in, onder een andere naam en met enkele kleine aanpassingen.  Maar weer mocht en kon het niet doorgaan.  Er moest gewacht worden tot de taskforce zijn werkzaamheden kon afronden.  Het kwam niet “van onderuit”.  Ons pleidooi om de verenigingen ruim vóór de zomer zekerheid te geven werd, met een kleine uitzondering voor de jeugdbewegingen, opnieuw niet gehoord.

De task force rondde zijn werkzaamheden af, en bleef bij het voorstel.  We agendeerden het terug op de raad van gisteren, in de overtuiging dat de derde keer de goede keer zou zijn.  Maar het schepencollege agendeerde gewoon… hetzelfde voorstel.  Aangevuld met andere elementen uit ons eerste voorstel (aanpassing subsidieregeling) die nu plots óók goed waren, en met een voorstel voor renteloze leningen waar “van onderuit” door exact niemand werd gevraagd, maar dat het schepencollege zelf in al zijn wijsheid een goed idee vond – voor hen gelden duidelijk niet dezelfde criteria.  We hebben dat hele pakket vervolgens gewoon mee goedgekeurd, en ons eigen voorstel ingetrokken.  Omdat het uiteindelijk niet van belang is van wie het idee komt, maar dat het doorgaat.  Ik ben er wel trots op dat het ons idee is.  Dat CD&V en sp.a het nu verkopen alsof ze het zelf bedacht hebben, is natuurlijk geen erg faire manier om aan politiek te doen.  Het zij zo.  Het is wel jammer dat het nu twee maanden langer dan nodig heeft moeten duren, want de verenigingen hadden dus al twee maanden eerder zekerheid kunnen krijgen.  Maar goed, beter laat dan nooit.

En toch… zou dat nu echt zoveel pijn hebben gedaan, om een voorstel van ons goed te keuren ? Dat zou alleen in de communicatie een verschil hebben gemaakt, maar dat is toch bijzaak, niet ? Het gaat om de inhoud, toch.  Toch ?

Sex, Lies and Videotapes

Sex, Lies and Videotapes

Of eigenlijk alleen Lies and Videotapes.  Maar u bent toch maar beginnen lezen, het heeft dus gewerkt ! En de verwijzing naar de bekende filmtitel was te mooi om hem te laten liggen…

Gisteren was het gemeente- en OCMW-raad.  Het onderscheid tussen beide is nog nauwelijks meer dan theoretisch, maar dit gaat dus over de OCMW-raad.  Het schepencollege heet in die context het “vast bureau”.  Als OCMW-raadslid had ik in de vorige zitting van de raad gereageerd op een eerdere tussenkomst van de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst (schepen Brigitte Van Aert) tijdens de gemeenteraad.  Ik had daarbij gesteld dat de informatie die zij aan de gemeenteraad (die net voordien had vergaderd) had verstrekt niet klopte, en heb dan letterlijk verwezen naar de geldende wetgeving en wat daarover op de site van de Vlaamse overheid staat.  Ik had dat snel opgezocht, maar zou anders in dezelfde zin zijn tussengekomen; ik zat immers (net) in de OCMW-raad toen de GPMIs werden ingevoerd, en wist er nog genoeg over.

Schepen Van Aert heeft vervolgens dit geantwoord : “Wat ik heel duidelijk kan stellen is dat het GPMI een contract is tussen de maatschappelijk assistent en de cliënt, en zij bepalen samen wat er in vertrouwen wordt afgesproken, en dat wordt voorgelegd aan het Bijzonder Comité ter kennisgeving.    Het is niet aan de OCMW-raad (…) om te bepalen wat er in het GPMI staat.”  Hoe ik dat zo precies weet ? Wel, dat brengt me bij de “videotapes” uit mijn titel : de hele raad werd opgenomen, en kan hier worden teruggevonden.  Het stuk waarover het gaat loopt van 2:32:06 tot 2:34:33.

Ik heb dan meteen na de raad om een schriftelijke opheldering gevraagd.  Klopt de wetgeving zoals ik die had aangehaald, of was het een “interpretatie” van mij, zoals Van Aert beweerde, en had zij gelijk ? Ik heb een antwoord gekregen, dat uitgebreid op de kwestie ingaat en er ondubbelzinnig op neer kwam dat wat de schepen in de raad beweerd had niet juist was.  In de brief wordt wel een poging gedaan om wat verwarring te scheppen, maar de conclusie is desalniettemin duidelijk : het GPMI is een overeenkomst tussen het OCMW en de cliënt, en de OCMW-raad kan er perfect algemene instructies over geven (uiteraard kan de raad niet beslissen om één individueel GPMI aan te passen, dat had ik noch iemand anders beweerd).

Ik ben hier dan gisteren in de OCMW-raad op teruggekomen, en heb het volgende gezegd : “In de vorige raad was er een discussie over de procedure voor het opmaken van een Geïndividualiseerd Project voor Maatschappelijke Integratie.  Ik heb naar aanleiding daarvan om een schriftelijke verduidelijking gevraagd van het vast bureau, en heb die ook gekregen, waarvoor dank.  Ik heb met de brief erbij dat deel van de raad nog eens opnieuw bekeken, en daaruit blijkt dat er letterlijk geen woord klopt van wat er toen vanuit dat vast bureau gezegd werd.  Dat is opmerkelijk, want het ging niet over iets dat spontaan in de raad aan bod kwam, maar over een vooraf ingediend punt.  Dat iemand iets niet weet, is begrijpelijk, maar bewust foute informatie geven is iets heel anders.  In elk democratisch systeem is het recht van de verkozenen om vragen te stellen één van de belangrijkste rechten, en het juist inlichten van de verkozen één van de belangrijkste plichten van uitvoerende mandatarissen.  Ik wil daarom niet alleen weten hoe ervoor gezorgd gaat worden dat zoiets niet meer kan gebeuren, maar ook welke conclusies hieruit door het Vast Bureau worden getrokken.” 

Het is voor de werking van een gemeentebestuur heel belangrijk dat de raad juist wordt ingelicht.  Als dat per hoogste uitzondering en per vergissing niet gebeurt, dan horen daar minstens verontschuldigingen aan de raad en een spontane rechtzetting door de verantwoordelijke, tijdens de raad, op te volgen.  Anders gaat het om het bewust voorliegen van de verkozenen, en dat is een doodzonde in een democratisch systeem.

Met mijn vraag probeerde ik het vast bureau (het college) de kans te bieden om het alsnog recht te zetten.  Korte excuses en de belofte om beter op te letten bij het verstrekken van informatie hadden volstaan.  Maar dat gebeurde niet.  De burgemeester beweerde integendeel dat het allemaal niet zo zwart-wit was, en dat zowel de schepen als ik niet helemaal gelijk of ongelijk hadden.  In de eerste plaats is dat niet waar : alles wat ik gezegd heb, klopt en alles wat de schepen heeft gezegd niet.  In de tweede plaats doet het niet ter zake : de uitvoerende mandataris (burgemeester, schepen, voorzitter van het bijzonder comité) moet de raad correct inlichten en zich daarvoor tegenover de raad verantwoorden.  Als raadslid heb ik die plicht niet – al blijft het natuurlijk mijn bedoeling om correcte informatie te geven en me op goed onderbouwde argumenten te baseren.

Uiteraard weet ik ook wel dat dit niet over een uiterst belangrijke beleidskwestie gaat.  Er liggen maar weinig Essenaren wakker van de vraag wie er exact verantwoordelijk is voor de Geïndividualiseerde Projecten voor Maatschappelijke Integratie – op de betrokkenen na, want ik wil het belang ervan voor hen niet onderschatten.  Maar het recht van verkozenen op juiste informatie is fundamenteel voor de democratie.  Anders belanden we in het straatje van Poetin en Trump.  Ik kan in eer en geweten niet anders dan een harde conclusie trekken.

Die conclusie brengt mij bij de “lies” uit mijn titel.  Halsstarrig de waarheid ontkennen is liegen.  Een uitvoerende mandataris die liegt moet opstappen.  Het vast bureau (schepencollege) heeft tegenover de raad gelogen en weigert in te zien dat dit een probleem is en moet worden rechtgezet.  Het moet nu zelf maar uitmaken of de verantwoordelijkheid daarvoor bij de burgemeester of bij de betrokken schepen ligt.