The answer is blowing in the wind
Op 24 juli schreef ik twee brieven naar het schepencollege. Over twee verschillende verkeerssituaties. Geen wereldschokkende zaken, geen hete politieke hangijzers. Gewoon enkele vragen en suggesties over twee straten in onze gemeente. Typisch wat een kiezer van een gemeenteraadslid mag verwachten, lijkt me.
Het Gemeentedecreet heeft dat ook zo voorzien. Daar staat in dat raadsleden het recht hebben om schriftelijke vragen te stellen. In het eigen Essense huishoudelijk reglement van de raad staat dat daarop binnen de maand na ontvangst ook wordt geantwoord. Ik vind dat te lang, en zou die termijn graag tot veertien dagen ingekort zien. Het gemeentehuis lijkt me ruim voldoende bemand om op twee weken een gepast antwoord te kunnen vinden, of desnoods een brief te sturen om uit te leggen waarom het wat langer gaat duren. Maar het reglement schrijft dus één maand voor.
Op 21 september leek het me allemaal toch wat lang te duren. Zelfs als er tijdens de vakantie niets van was gekomen, leek het me toch stilaan tijd geworden. Maar mijn brievenbus bleef leeg, en dus stuurde ik een mail naar de burgemeester. En wat later heb ik de boodschap aan de secretaris nog eens herhaald. In mijn mail stond dit “Ik zou het zelf vervelend vinden als ik hiervoor naar de gouverneur zou moeten schrijven : dat zou voor mij, voor de gemeentediensten en voor haar diensten méér werk meebrengen dan het schrijven en beantwoorden van mijn brieven zelf. Maar ik moet wel op een normale manier mijn werk als raadslid kunnen doen, natuurlijk.”
Ook Robin wachtte ondertussen op het antwoord op een brief die hij op 10 augustus had gestuurd. Op de gemeenteraad van 22 oktober heb ik nog eens naar de brieven gevraagd. Mijn vraag werd braaf genoteerd. En daar bleef het bij. Zodat Robin en ik op 2 november dan toch maar naar de gouverneur schreven. Die antwoordde op 20 december : het gemeentebestuur had haar uitgelegd dat er iets mis is met het systeem om brieven op te volgen, en dat ze liever problemen aanpakt dan erover te schrijven. Maar er werd beterschap beloofd, en daar rekent de gouverneur sindsdien met mij ook op.
Het leek me logisch dat er nu ook wel een antwoord op de brieven zou volgen. Maar dat bleek fout geredeneerd. Dus dienden we een voorstel in voor de gemeenteraad van januari, met daarin de opdracht aan het college om tegen 15 februari te antwoorden. De hele raad, schepencollege inbegrepen, keurde het voorstel goed. En op 14 februari zat er dus effectief een antwoord in mijn brievenbus. Eén antwoord, op één van beide brieven. Eigenlijk geloofde ik het zelf niet, maar het college slaagde er dus opnieuw niet in om gewoon uit te voeren wat de gemeenteraad beslist had. Ik heb nóg een mail moeten sturen, waarna ik uiteindelijk, net geen zeven maanden na het schrijven van de brieven, een antwoord kreeg.
Ik blijf me afvragen of dit nu een bewuste poging is mij het moeilijk te maken, of een verregaande vorm van nalatigheid. Het gaat me in elk geval niet ontmoedigen : ik heb deze week nog een nieuwe brief gestuurd. Zou er nu niemand in het schepencollege zitten, bijvoorbeeld iemand die zelf nog op de oppositiebanken heeft vertoefd, die vindt dat deze manier van werken echt niet meer kan ?
Slotsom : om het antwoord op twee brieven te krijgen waren er drie mails, één mondelinge vraag, één klacht en één gemeenteraadsvoorstel nodig. Zucht…