Parlement

Parlement

Ik ben de voorbije weken twee keer „gehoord” door een parlementaire commissie. De eerste keer als EMCO-voorzitter door de Commissie Werkgelegenheid en Sociale Zaken van het Europees Parlement, de tweede keer als mede-auteur van het Socio-Economische monitoringrapport door de Commissie Sociale Zaken van de federale Kamer.

Een mooie gelegenheid om gelijkenissen en verschillen even te bekijken. Het debat was boeiender en pittiger in de Kamer. Dat is jammer voor mij, want in het Europees Parlement zat ik met een eigen mandaat, namens een belangrijke speler in het besluitvormingsproces, in de Kamer alleen als expert en ambtenaar, aan wie het niet toekomt een politiek oordeel te vellen. Maar andere verschillen vielen wellicht meer op : de aftandse infrastructuur van de Kamer tegenover de moderne, ruime en praktische vergaderzaal van het Europees Parlement geeft de krachtsverhoudingen wel weer. De Kamer is, zeker in tijden met een regering, vaak een tandenloos geheel. Waar degelijk gedebatteerd wordt, maar uiteindelijk blijft het steriel en zonder echte invloed op het beleid. Het Europees Parlement heeft dan weer de neiging om op alle slakken zout te leggen, om zich strategisch in de voet te schieten. Het is een ingewikkeld parlement, met politieke en nationale lijnen die beurtelings samenvallen en elkaar doorkruisen, met procedures die eigen zijn aan de complexiteit van de EU en aan de driehoeksverhouding Raad-Commissie-Parlement. Maar het heeft wel échte macht, en het parlementslid dat het instrumentarium kent en bespeelt kan er ook echt een verschil maken.

Parlementslid -volksvertegenwoordiger- op welk niveau ook, is het mooiste ambt in de politiek. Een volwaardig parlement maakt het verschil uit tussen een democratie en een autoritair regime. Op dit moment moeten velen beslissen of ze op 25 mei voor een plaats in één van de parlementen solliciteren. Ik ben alvast blij dat er sterke mensen voor het sterkste parlement, het Europese, kiezen. Al heeft dat het grote nadeel dat het in de luwte opereert. Maar met mensen als Bart Staes, Johan Van Overtveldt, Marianne Thyssen en (uiteraard) Guy Verhofstadt stuurt Vlaanderen alvast sterke zonen en dochters uit naar een parlement dat géén wachtkamer is voor het ministerschap (en hoogstwaarschijnlijk ook niet voor het Commissievoorzitterschap, al moet Verhofstadt nu enkele maanden doen alsof hij dat niet weet).

Vijf jaar geleden was ik zelf ook kandidaat. Voor het Vlaams Parlement. Op een onverkiesbare plaats, op wat uiteindelijk de al even onverkiesbare lijst van de Sociaal-Liberale Partij bleek. Ik heb er nog steeds geen spijt van dat ik toen voluit mee ben gegaan voor een politiek programma dat me op het lijf geschreven was . Al lagen toen, zoals nu, mijn politieke ambities vooral lokaal en ben ik van plan om mijn belofte te houden om maar één keer als kamikazepiloot te fungeren. Op 25 mei sta ik niet op een lijst, maar ik zit natuurlijk wel in de aanwervingscommissie, als kiezer. Het zal niet verbazen dat ik daarbij zeker de kandidaten voor „Europa” grondig zal screenen. Want waar de nationale uitslag vooral bepaald zal worden door de krachtsverhoudingen tussen de partijen, speelt in het Europees Parlement de individuele kwaliteit en visie van het parlementslid een doorslaggevende rol. Ik hoop dat mijn mede-kiezers dat ook beseffen, en zich gelukkig prijzen met het mooie selectielijstje dat zich in Vlaanderen aandient.

Reageren is niet mogelijk.