Voor de kar
Ik hou van het Karrenmuseum. Het is een mooi stukje Essen waar heel wat vrijwilligers zich voor inzetten. Het trekt bovendien veel bezoekers naar Essen. Nu, dat mag ook wel, want elk jaar besteedt het gemeentebestuur 100.000 EUR aan het museum. En dat is niet het enige overheidsgeld dat er naartoe gaat. Zo werd vorig jaar alles samen bijna 400.000 EUR belastinggeld aan het museum besteed.
Logisch dus dat ik als gemeenteraadslid ook een kijk wil hebben op de besteding daarvan. Het museum schreef de voorbije maanden een nieuwe “visietekst”. Ik had die graag vóór de definitieve goedkeuring in de raad of een commissie besproken – wie betaalt, bepaalt nu eenmaal. Dat bleek niet wenselijk, maar gisteren kregen de raadsleden of partijen die dat wilden wel een toelichting. Naast cultuurschepen Jokke Hennekam gingen enkel Open Vld en N-VA/PLE op de uitnodiging in. Een beetje vreemd. Of toch niet, want CD&V en sp.a hebben wél mee mogen schrijven aan de visietekst, via hun vertegenwoordigers in de raad van bestuur.
Maar niet getreurd : wij gaan twee keer per jaar iemand naar de algemene vergadering mogen sturen. Onze negen zetels in de gemeenteraad worden daar afgespiegeld in één zitje, net zoals de ene zetel van Open Vld en VB. CD&V en sp.a krijgen er elk twee, met een zitje in de bestuursorganen erbij. Vooral de sp.a doet een goede zaak : vier raadszetels worden omgezet in twee vertegenwoordigers in de algemene vergadering, één in de raad van bestuur en één in het dagelijks bestuur. Dat alles in naam van de transparantie, zowaar ! Er wordt bovendien al een jaar getreuzeld om onze kandidaat ook effectief lid te maken van de Algemene Vergadering. Wellicht ook om alles glashelder te houden.
Gisteren werd uitgelegd dat het niet de bedoeling was om in het museum “aan politiek” te doen. Wat blijkbaar betekent dat er zo weinig mogelijk kritische vragen moeten worden gesteld bij de besteding van 400.000 EUR van het geld van de burger, en dat er al zéker niet over mag worden mee beslist door de vertegenwoordiger van die belastingbetaler. Niet erg geruststellend. Voor velen betekent “niet aan politiek” doen blijkbaar dat alles wordt bedisseld met de partijen die toevallig de meerderheid vormen in de gemeente…
Naast het zoveel mogelijk bestendigen van de huidige bestuurssituatie in de naam van een professionalisering moest de visietekst vooral dienen om uit te leggen hoe er met verschillende partners wordt samengewerkt. Op dat vlak lijkt er vooruitgang geboekt, al blijft één gezamenlijk project voor de hele site nog steeds uit. En tenslotte is het de bedoeling om de eigen inkomsten te verhogen. Ook lovenswaardig, maar ik zou eerst het concept hebben aangepakt vooraleer een inkomprijs te vragen. Een dertigtal betalende bezoekers op een modale zomerzondag is duidelijk véél te weinig om de investeringen in het museum te blijven verantwoorden. Dat kunnen en moeten er veel meer zijn, maar dan moet het museum wel meer “museum” worden.
Want dat ontbreekt er voor mij nog het meest in de hele visie : een duidelijk antwoord op de vraag hoe het Karrenmuseum een boeiend en eigentijds verhaal kan brengen, van bij de inkom tot de uitgang, waaruit de bezoeker ook iets leert. Het antwoord op de “Piet Huysentruyt”-vraag ontbreekt vandaag. Niemand weet wat hij of zij precies geléérd heeft, er zit veel te weinig lijn in het museum. Al heb ik wel begrepen dat er relatief veel West-Vlaamse bezoekers zijn, dus misschien vergis ik me. Uiteraard is het daarbij positief dat het museum naam heeft verworven als kenniscentrum rond karren. Daar moet op worden verder gebouwd, maar het moet vooral ook vertaald worden in een aantrekkelijker en beter bezocht museum.
Ik geloof erin dat het kan. Dat het museum de kracht van de vrijwilligerswerking -die mensen kunnen niet genoeg geprezen worden- en de zeven personeelsleden kan inzetten om zich op de museumkaart van het Vlaanderen van vandaag te zetten. Maar het museum staat op een keerpunt. Zoals het nu werkt, en zonder duidelijk en ambitieus beleidsplan is het jammer genoeg niet verantwoord om er even veel overheidsmiddelen in te steken. Ook al omdat het er dan naar uitziet dat het in de loop der jaren alleen maar méér zal gaan kosten. Eigenlijk is er zelfs een “Grote Sprong Voorwaarts” nodig. Een stevige investering in de aantrekkingskracht van het museum, ingebed in een totaalvisie op het hele domein. Maar daarvoor ontbreken bij het gemeentebestuur, en ik vrees ook in het Karrenmuseum zelf, de bestuurskracht.
Ik kijk in elk geval uit naar het beleidsplan. Om op die basis te oordelen over de financiële input vanuit het gemeentebestuur. En om vervolgens mee te werken aan -en toe te zien op- de uitvoering ervan. Omdat het Karrenmuseum dat verdient.