Spoor
Op mijn tafel ligt een dichtbundel. Deze week aangekomen. Spoorzoeken heet hij. Getekend Leen Raats. Met als opdracht de uitdrukkelijke vraag om hem niet te lezen. Dat heb ik toch gedaan. Ik vermoed dat ze daar wel op rekende.
Ik heb vorig jaar twee gedichten van haar voorgelezen op de Poëzieavond van Curieus. Ik “ontdekte” haar ooit als VDAB-dichter, een toch wel intrigerende functie binnen mijn vakgebied, de werkgelegenheid. En zoals ik vorig jaar in het Volkshuis vertelde, ging er toen ook een lichtje bij mij branden. Ik kende een Leen Raats. Ze was bij KSJ geweest. Bij de Deugnieten, waarvan ik toen leiding was. Ik herinner me haar als een stil, vrolijk, klein meisje. Dat niet lang bleef. Ook niet in Essen. Haar pad leidde blijkbaar naar Hasselt en naar engagementen in onder meer de dierenrechtenbeweging. En naar de poëzie. Met nu dus een eerste dichtbundel. Die gaat soms iets te veel voor het gemakkelijke effect, het voorspelbare woordspel. Maar vaker vindt ze de juiste beelden om de wereld en de mensjes die er soms tot hun eigen verbazing rondlopen te vatten.
In de bundel staat “Essen”, dat ook op het internet te vinden is. Misschien wel het eerst uitgegeven gedicht dat die titel draagt. Het vat het dorp dat je in “Essen in Beeld” kan vinden eerder dan de gemeente van vandaag. Maar het blijft mooi. Zoals die foto’s. Het gedicht dat me het meest aanspreekt verwijst niet naar Essen, maar -horresco referens- naar Kalmthout. Naar het Stappersven. En naar het jaar 1994. Ik ga het niet overtikken, het is niet van mij. Je kan de bundel ook kopen, en meenemen naar de rand van het ven. Het voorlezen voor je kinderen, bij zonsondergang. Of in je zetel blijven zitten en in je gedachten hetzelfde doen. Denkend aan het licht van de maan die stille dromers beschijnt “al zullen kwade tongen beweren – dat ze de zon slechts weerspiegelt – ze zal er zijn”.
Misschien doet goede poëzie ook niet meer dan dat. Spiegelen. Maar wat er altijd is geweest valt soms pas op als je het in de spiegel ziet.