Homo ludens
Ze wonen nog steeds op mijn zolder. Met ongeveer 120 zijn ze, schat ik. Met verder nog een behoorlijke kudde paarden, wat koeien, honden, kippen en varkens. Enkele leeuwen zijn er ook bij, een beer (of meer dan één), minstens één zeehond en ook nog een neushoorn. Of is die zijn hoorn kwijt ? Enkele kamelen ook nog, als ik het me goed herinner.
Maar het is er behoorlijk rustig, zelfs eerder doods. Toch alweer een hele tijd. Erg beweeglijk waren ze nooit, maar nu lijken ze helemaal verstijfd. De wanden van hun prefabhuizen liggen samen met de huisraad, met de auto’s zonder dak, de boten en de vliegtuigen en zelfs de landbouwmachines samen met hun bewoners in een plastic massagraf. Het ruimteschip lijkt neergestort, de brandweerwagen is uitgeblust en de trein heeft een onbepaalde vertraging omdat er geen spoor meer ligt – dat is nog eens een goed excuus, vrienden van de NMBS.
Vroeger was het anders. Ze beleefden avonturen, werkten in de bakkerij of op het land, voerden oorlogen met allerlei wapentuig, speelden zelfs voetbal, of kochten en verkochten. Al maakt de economist in mij zich de bedenking dat de geldvoorraad (die in één schatkist kon) wellicht ongezond klein was om de economie echt op gang te houden. Wat des te meer tijd opleverde voor ingewikkelde intriges.
Ik heb het over Playmobil, voor wie het nog niet doorhad. Dat was met zeer grote voorsprong mijn favoriete speelgoed. Ik bestuurde heelder dorpen en werelden, al dan niet samen met mijn broer, mijn neef en andere vriendjes. De setting konden de Middeleeuwen zijn, de Amerikaanse Burgeroorlog of het ruimtetijdperk van een onzekere toekomst. Of gewoon het zeer dagelijkse leven van de 20e eeuw, met de trein die door het landschap rijdt en mensen en goederen vervoert, bijvoorbeeld. Als was de kans op pakweg moord in die trein net iets groter dan in de statistieken…
Over oorzaak en gevolg kan je discussiëren, maar mijn interesse in de maatschappij heeft zeker een verband met de kleine plastic mannetjes met weinig gewrichten. Lego, bijvoorbeeld, zei mij heel wat minder. Als er iets gebouwd moest worden, moest dat vooral heel erg functioneel zijn om snel te kunnen worden ingezet in één of ander scenario. Een vierkant gebouw kon met enkele aanpassingen kasteel of ruimteschip worden, tijd steken in uitgewerkte kantelen was niet echt mijn ding. Ik ben dan ook geen ingenieur geworden, en ieder wie wel eens over een brug rijdt moet mijn daar wellicht dankbaar voor zijn. Neen, Lego was iets voor één dag. Playmobil was veel meer dan dat. Het was het leven. En ik betrap er mezelf op dat ik in de toevallige speelgoedfolder die ik in de bus vind of de winkel die ik binnenwandel soms toch even kijk wat er in het aanbod zit. Dat is dan altijd behoorlijk indrukwekkend trouwens. De kinderen van vandaag hebben toch maar geluk, denk ik dan.
De Playmobilventjes hebben, ongetwijfeld zonder het te weten, een belangrijke rol gespeeld in mijn eerste levensjaren. Praten kunnen ze gelukkig niet, want sommigen zouden mijn claim dat ik voor “goed bestuur” opkom ongetwijfeld met enkele rake tegenvoorbeelden de kop kunnen indrukken. Misschien verdienen ze wel beter dan de plastic box waarin ze roerloos liggen te wachten tot iemand hen van anoniemeling met een simpel hoofddeksel en een attribuut in de hand nog eens verandert in een cowboy, een ridder, een garagist of een astronaut.
In de krant las ik dat Hans Beck, die Playmobil heeft bedacht, op 78-jarige leeftijd is overleden. Ik had nooit van de man gehoord – al gaat de kwisser in mij proberen de naam te onthouden. Maar het bericht was de aanleiding voor een beetje nostalgie. Waarvoor ik hem graag alsnog bedank. Zijn creaties houden vele minuten stilte, altijd eigenlijk. Maar deze minuut is voor hem.