Wie kent de oplossing ?
Vrijdagavond organiseerde het NKWV een informatie-avond over de stand van zaken in het pilootproject omtrent de weekendzones. De provincie Antwerpen werkt namelijk een scenario voor de weekendzones uit op basis van drie pilootgemeenten : Essen, Wuustwezel en Herselt. Dat de provincie deze rol vervult, komt doordat zowel het hogere (Vlaamse) als het lagere (gemeentelijke) niveau het voorbije decennium de hete aardappel probeerden door te schuiven. Zodat die patat ergens tussen beide in is beland.
Opmerkelijk genoeg heeft de provincie niet alleen de handschoen opgenomen, maar ze heeft ook niet geaarzeld om de hand daarna in het politieke wespennest te steken (wellicht in de overtuiging dat de handschoen sterk genoeg is…). Begin december maakte de bestendige deputatie een duidelijke maar relatief onverwachte keuze : ze besloot om het “uitdovend woonrecht” als uitgangspunt aan te nemen. Het uitgangspunt is dat permanent wonen in een weekendzone verboden blijft, maar al wie er nu woont (als eigenaar of huurder) mag toch blijven. De meest verwachte keuze vanuit de betrokken gemeentes was wellicht de omvorming van de meeste weekendzones tot een “recreatieve woonzone” geweest : permanent wonen mag dan, maar er blijven bepaalde beperkingen op het vlak van bouwoppervlakte, materiaalkeuze… Dat is ook de keuze die de gemeente Essen voorstelt in het Ruimtelijk Structuurplan.
Ik wil even ingaan op het “uitdovend woonrecht”. Op mijn computer staat een Word-document dat voor het eerst werd opgeslagen op 2 februari 1996. Het gaat om een standpunt van de toenmalige VU over de weekendzones, ondertekend door de afdelingsvoorzitter (dat was ik). De tekst vertrekt vanuit het principe van het uitdovend woonrecht, al heette dat zo nog niet. Vanuit de tekst werd er met de toenmalige CVP onderhandeld, vooral met Herman Sukerbuyk. In de compromistekst uit 1998 die daarvan het resultaat was, kreeg het kind de correcte naam : uitdovend woonrecht. Ongetwijfeld hebben we het concept niet zelf bedacht, maar als keuze voor Essen waren we wellicht toch de eersten die ervoor pleitten.
Ben ik dan nu blij met deze keuze van de provincie ? Toch niet helemaal. De voorbije tien jaar was de weekendzone immers op bepaalde ogenblikken de enige mogelijkheid voor jonge Essenaren om nog een betaalbare bouwgrond of woning te vinden. Onder druk van de woonmarkt en het falende woonbeleid ontstond extra vraag naar weekendwoningen. Een bijkomende vraag waardoor de prijzen overigens ook in de weekendzone behoorlijk stegen. Is het in die omstandigheden rechtvaardig om mensen die in verhouding niet echt veel goedkoper bouwden dan woonzonebewoners nu in hun woonrecht te beperken ?
Het hele dossier is een Gordiaanse knoop die tien jaar geleden nog redelijk “doorhakbaar” was, en waarvoor we toen bereid waren onze verantwoordelijkheid te nemen. Wie toen is teruggedeinsd, moet vandaag maar de gebakken peren trachten door te slikken. Waarbij het al te gemakkelijk is om als gemeente te stellen tegelijk “le beurre et l’argent du beurre” te willen : een omvorming tot recreatieve woonzone, waarbij de planbaten onze kosten daarvoor moeten dekken en zonder consequenties voor het “woonquotum” (het aantal woningen dat de gemeente mag bouwen). Bekenen binnen de Essense grenzen is dat een rechtvaardige oplossing, die ik mee wil verdedigen (op basis van een correct planbatenstelsel, daar kom ik nog op terug). Maar vanuit de provincie bezien kan dit niet anders dan op een “free rider”-verhaal lijken, dat onrechtvaardig is tegenover de andere gemeenten. Zo bekeken begrijp ik het provinciebestuur overigens wel.
Het Essense gemeentebestuur heeft in de loop der jaren een situatie gecreëerd die maakt dat Essenaren zeer ongelijk worden behandeld. In 1998 was er een mogelijkheid om dat op een vrij behoorlijke manier recht te zetten. Omdat dat niet gebeurd is, is het probleem nog complexer geworden en heeft de mogelijke oplossing van toen sterk aan kracht verloren.
Maar het uitgangspunt blijft voor mij de noodzaak van een rechtvaardige oplossing. Dat betekent voor mij : rechtvaardig tussen alle Essenaren onderling. Dat maakt één of ander systeem van “planbaten”, een meerwaarde op de gebouwde woningen, noodzakelijk. Daarbij zou men rekening moeten houden met de betaalde prijs en de mate waarin de koper destijds als “goede huisvader” had kunnen of moeten weten dat er niet permanent in een weekendzone mag worden gewoond. Het beleid van gemeentelijke en andere overheden is immers dikwijls zó geweest dat je gerust kon veronderstellen dat wonen in de weekendzone ook op langere termijn geen probleem zou zijn. Een systeem van planbaten die op die manier bepaald worden, zou eerlijk kunnen zijn. Elk stelsel dat van een lineair uitgangspunt vertrekt, is dat niet. Elk systeem zonder planbaten ook niet.
Essen moet bovendien weten dat een rechtvaardige oplossing binnen de gemeente niet noodzakelijk combineerbaar is met een rechtvaardige behandeling van gemeenten tegenover elkaar. Dat we in die situatie zitten, is niet mijn verantwoordelijkheid. Ik zal daarom met niet meer of minder tevreden zijn dan een volledig eerlijke oplossing binnen Essen. En ik aanvaard de hogere overheid niet als excuus voor afwijkingen van dat principe : het zijn het Essense wanbeleid in dit verhaal en de oneindige besluiteloosheid die de huidige situatie hebben gecreëerd.
Tenslotte… In de CVP/VU-tekst over het uitdovend woonrecht stond deze zin : “Het statuut van permanent bewoonbaar verblijf kan uitsluitend behouden blijven bij erfenis in rechte lijn en eerste graad, wanneer de begunstigde minstens één jaar voor het overlijden van de erflater ingeschreven was op het adres van het betrokken verblijf.” Mocht men toch doorgaan met het uitdovend woonrecht, dan zou ik dit nog steeds een correcte nuancering van het principe van de niet-overerfbaarheid vinden.