Archief van
Maand: mei 2008

Knikkeren

Knikkeren

“What is IMEC ?” vraag ik aan de vertegenwoordigster van Portugal, die ik al langer ken. Het is donderdagmorgen tegen 9u, en de EU-coördinatievergadering loopt naar zijn einde. Blijkbaar gaan de meesten straks om 10u naar de IMEC-coördinatie. Dat blijkt de groep van geïndustrialiseerde landen binnen de ILO te zijn. Ik veronderstel dat wij daar ook bij horen, en ga er dus ook maar naartoe. Maar eerst heb ik een koffie nodig : vergaderen om 8u is me toch nogal vroeg.

Ik heb er op dat ogenblik al een halve dag van de International Labour Conference opzitten, met name van het comité dat zich met een rapport over “skills” bezighoudt (ik vind niet meteen een goede Nederlandse vertaling, maar houd het maar op “competencies”). Ik ben hier in Genève met een onduidelijke opdracht en weinig informatie. Ik zie ook niet goed het nut ervan in (wel van de conferentie en de organiserende ILO in het algemeen ¬al is het niet mijn “ding”¬, maar niet van dit soort thematisch werk; aangezien ik nog nooit met de resultaten ervan werd geconfronteerd, neem ik aan dat het niet veel zin heeft). Maar zoals altijd heb je aan de ene kant de knikkers, en aan de andere kant het spel. Als de knikkers me niet zo interesseren, dan kan misschien het spel nog boeien. Indien niet, dan verstop ik me hier gewoon in de massa; kan niet moeilijk zijn en niemand gaat het me echt kwalijk nemen.

Ik heb bovendien een aantal vergaderingen gemist. Omwille van de minder geslaagde informatievoorziening, maar ook omdat ik hier pas op woensdag kon zijn. De eerste plenaire zitting op die dag die ik bijwoonde was niet meteen superboeiend. Er waren algemene verklaringen van de werkgevers, de werknemers en van een aantal regeringen. Waaronder een verklaring namens de EU en één namens IMEC , uitgesproken door de V.S.. Daarnaast kwamen een aantal landen individueel tussen. Jamaica, Irak en China, om er enkele te noemen. Ik zette een tijdje de vertaling af en nam de klankkleur van het Arabisch en het Chinees in me op. De Egyptenaar naast mij maakte ondertussen een sms. Het Arabisch blijkt zich zowaar ook te lenen tot het vrij vlot opmaken van zo’n tekstbericht. Ik las mee, maar dat heeft zijn privacy niet echt geschonden…

Zo beland ik donderdag in de vroegte op de EU-vergadering, na eerst de weg te hebben gezocht in het aftandse en onmogelijk ingewikkeld gestructureerde Palais des Nations, waar de UNO normaal huist maar dat nu voor enkele weken door de ILO wordt bezet. Er wordt aan een tekst voor een tussenkomst gewerkt. Ik kijk het even aan, en doe dan een suggestie om ergens een zin wat vlotter te laten “lopen”. Mijn aanwezigheid wordt opgemerkt, de zin wordt aangepast. Even later probeer ik met een inhoudelijke aanpassing. Lukt ook. Nice. Het spelletje blijkt redelijk leuk. Maar de EU-ambitie is beperkt : er wordt nog maar aan één tussenkomst gewerkt, voor vrijdagnamiddag.

Dan ligt de lat bij IMEC blijkbaar hoger, want daar wordt gewerkt aan een tekst die al meteen in de volgende zitting moet dienen. En het is ook de bedoeling om de twee zittingen die vandaag nog volgen met een tussenkomst te verrijken. Dus wordt er aan een hoog tempo gewerkt aan consensusteksten. Ik speel het spel mee, en dien af en toe als spreekbuis voor de wensen van enkele wat minder Engelskundige Europese collega’s. De Amerikaanse die de teksten tikt verricht fantastisch werk om er een geheel van te maken, en ze brengt de tussenkomst ook op de zitting, namens een stuk of 15 landen die netjes worden opgesomd. De dag vordert, en tussen de vergaderingen door blijven we tussenkomsten produceren; het aantal landen dat ze onderschrijft, stijgt ondertussen. Het aantal alinea’s waaraan ik mee geprutst heb, ook. De vergadering eindigt tegen 21u. 8u tot 21u met aftrek van ongeveer 3 uur pauze, maar met inbegrip van enkele ellenlange tussenkomsten in het Arabisch (met vertaling, maar toch) en doelloze uiteenzettingen over het beleid in landen waar ik nauwelijks van heb gehoord. Mocht ooit iemand in Essen denken mij uit te schakelen door een vergadering wat te rekken : bespaar je de moeite.

De vrijdag volgt een soortgelijk scenario, dat alweer van start gaat om 8u. Ik denk aan onze gemeentesecretaris, die zijn poging om vice-voorzitter te worden van de internationale vereniging van gemeentefunctionarissen (IIMC) de mist in zag gaan. Ik begrijp volkomen wat hem in dat soort organisatie moet boeien : het internationale forum is verrijkend en boeiend. Ik begrijp ook waarom het raadslid in mij een beetje een kritische kijk heeft (ook op het Witzenbergproject, bijvoorbeeld) : wat levert het op ? Maar de vertegenwoordiger van de regering van de Bolivariaanse republiek Venezuela beluisteren, die erin slaagt om een tussenkomst over opleiding en vorming om te buigen tot een antikapitalistische tirade : het heeft wel iets.

De V.S., de Britse en de Australische afgevaardigden hebben de IMEC-tussenkomsten gebracht tot nu toe. We werken aan de laatste, en dat verloopt nogal chaotisch : de ontwerptekst was niet zo overtuigend en ook onvolledig. We worden moe, en de inspiratie raakt op. Het wordt een half wonder als er toch nog iets zinvols uit zal komen. Onze Amerikaanse tekstschrijver wordt er een beetje wanhopig van : we hebben nog een minuut of tien en eigenlijk staat er nog niet veel op papier. En wie gaat die vooralsnog halfafgewerkte tekst in de vergadering brengen ? Terwijl de plenaire vergadering al gaat beginnen wijs ik haar nog snel op enkele stukken tekst die er absoluut uit moeten. Uiteindelijk rolt er toch nog iets min of meer coherent uit de printer.

Vrijdag, rond een uur of vier. De (voorlopige) slotsessie vult de zaal toch nog behoorlijk : ik vermoed met zo’n 150 aanwezigen. Al blijft de Egyptische bank naast mij leeg. De Portugese afgevaardigde zit wel op haar plaats. Ik vraag me af of ze zich de vraag van gisteren herinnert, wanneer haar buurman voor een minuut of drie het woord neemt : “Thank you chair. I am speaking on behalf of 22 IMEC countries. Do you want me to list them ?”

The postman always rings twice

The postman always rings twice

We hebben er een pennenvriend bij. Altijd leuk, natuurlijk. “We”, dat is in dit geval de gemeenteraadsfractie van N-VA/PLE. En ons nieuwe vriendje is het schepencollege. In plaats van in de gemeenteraad te antwoorden op onze vragen, gaan ze ons brieven sturen. Dat zou ik natuurlijk ook doen, een brief maken, als ik vragen kreeg die uit de lucht kwamen vallen, waarvoor informatie moet worden opgezocht of waar eens goed over moet worden nagedacht.

Maar onze vragen kwamen niet uit de lucht vallen. Kevin stelde een vraag over het Boomkleverpad in Horendonk. Die had hij ook vorige maand al gesteld. Op zijn bank lag zelfs een “antwoord” van het college, bestaande uit twee woorden : “waarvan akte”. Je zou dan toch kunnen verwachten dat het college na een maand bedenktijd wéét wat het wil doen met dit straatje : de inwoners vragen om te leren leven met de putten, of het wegdek een beetje fatsoeneren. Geen grote ideologische kwestie. En ook technisch moet het zelfs zonder studiebureau haalbaar zijn. Maar neen, Kevin krijgt een brief. Hoogstwaarschijnlijk met een half antwoord. Waar hij dan volgende maand op kan terugkomen. Als het antwoord er dan al is : ik heb ooit maanden moeten wachten op het antwoord op een brief over een brandweerwagen die te laat was geleverd (ik weet het : een zaak van staatsbelang die de nodige voorzichtigheid vraagt; maar toch…). En daarna krijgt hij wéér een brief, vermoed ik. Tot het “wegdek” van het Boomkleverpad niet meer zichtbaar zal zijn.

Zelf herinnerde ik aan mijn vraag van enkele maanden geleden over de Molenakkerstraat. Ik had voorgesteld om daar parkeervakken te schilderen. Ik kreeg ook geen antwoord, en heb ook in het collegeverslag trouwens geen spoor van een bespreking teruggevonden. Ik vermoed dat het advies van de Raad van State, de Raad van Europa of van de NASA is gevraagd, want anders snap ik niet dat een eenvoudige vraag van een raadslid zolang nodig heeft om door te dringen tot het college.

Er zijn maar drie mogelijkheden. Ofwel is dit college lui en slordig. Ofwel is het niet geïnteresseerd in kleine akkefietjes waar de Essenaar van wakker ligt en richt het zich uitsluitend op grote strategische projecten. Ofwel heeft het CD&V/sp.a-college zoveel minachting voor de raadsleden (de 19 van de 25 verkozenen die géén uitvoerend mandaat hebben maar per definitie het merendeel van de kiezers vertegenwoordigen) dat ze onze vragen actief en bewust negeren. De tweede mogelijkheid is de minst erge, al zou ze van een bijzonder hautaine houding getuigen. Maar dan zouden we dus vooruitgang moeten zien in die strategische projecten. Wat niet het geval is. De derde mogelijkheid is fundamenteel ondemocratisch, en dat geldt des te meer voor een college dat niet eens de meerderheid van de kiezers achter zich heeft. En de eerste optie behoeft geen commentaar. Of is er toch nog een andere verklaring ? Misschien kunnen ze zelf antwoorden. Met een brief ?

Kortsluiting

Kortsluiting

Deze morgen woonde ik beroepshalve de voorstelling van de economische vooruitzichten van het Federaal Planbureau bij. Naar het hoofdstuk arbeidsmarkt heb ik dus vooral met professionele oren geluisterd, maar in het algemeen werd vooral de economist in mij geboeid. En wanneer het over de energieprijzen ging, ook het gemeenteraadslid. Het Planbureau wijt het feit dat de inflatie hoger oploopt in ons land dan in de buurlanden aan de energieprijzen, en een deel daarvan wordt verklaard door de hogere tarieven die de netbeheerders aanrekenen.

Vorige week was ik de enige Essenaar op een toelichting die door de intercommunales IGAO, IVEKA en IKA werd gegeven over hun werking. IGAO en IVEKA zijn netbeheerders, IKA is een financieel vehikel dat alles aan elkaar bindt.

Ik heb er veel bijgeleerd. Ik begrijp vooral nog beter dan voordien waarom de Vlaamse overheid van de gemengde intercommunales, samenwerkingsverbanden waarin naast de gemeenten ook bedrijven als Electrabel of Distrigas zitten, vanaf wil. Ook de zuivere intercommunales (zonder die bedrijven) zijn geen heiligen, natuurlijk. Maar dat zowel bepaalde bedrijven als een geheel overheidsniveau (het lokale) eigenlijk belang hebben bij niet al te lage energieprijzen, lijkt me geen gezonde toestand. Het is nu eenmaal aantrekkelijk de burger te laten betalen via de elektriciteitsfactuur in plaats van via de transparante weg van het belastingtarief. Op de factuur staat geen gemeentelijk logo. Maar dat maakt dat lokale bestuurders wel dubbel spel (moeten) spelen.

Historisch gegroeid allemaal, ik weet het wel. Maar ondertussen is het een kluwen van organisaties en structuren waarin een kat haar jongen al lang niet meer terugvindt. Ik geef eerlijk toe dat het ook voor een raadslid dat probeert er inzicht in te krijgen en daar ook aan werkt, allemaal niet zo evident is. Democratisch is dat dus niet echt verantwoord. In heel veel gevallen worden dan ook beslissingen genomen omdat ze zo door de intercommunales, en dus in een aantal gevallen ook door Electrabel en C°, worden voorgekauwd. Door raadsleden, maar ook door hele gemeentes, daarvan ben ik overtuigd. Zolang de opbrengst maar goed is (of beter : zolang de intercommunale maar kan uitleggen dat de opbrengst goed is, de gemeente kan dat toch niet echt beoordelen).

Essen zit met haar elektriciteit bij IVEG, dat een zuivere intercommunale is. Misschien moeten we daar ook voor de gaslevering naar overstappen (al begrijp is sinds vorige week beter waarom ze ons niet zomaar zullen willen laten gaan). Dat Essen daarvoor beroep doet op een externe deskundige, lijkt me ook alsmaar logischer. Maar ik heb het gevoel dat er in deze sector heel wat fundamentelere vragen moeten worden opgelost dan de keuze voor een gasleverancier in Essen, zoals ook het Electrabelverhaal dat onlangs in het nieuws kwam aantoont (waarbij certificaten die men gratis had verkregen toch werden doorverkocht aan de klanten). Soms vraagt goed bestuur niet alleen om de winkel open te houden, maar ook om moeilijke knopen door te hakken. Ook al liggen die knopen niet in een touw, maar in elektriciteitsleidingen, en zou dat wel eens flink kunnen knetteren.

B(r)ussel

B(r)ussel

Treinstaking. Mijn werkgever heeft daarvoor een regeling die het eerder ontmoedigt dan aanmoedigt om in die omstandigheden toch de verplaatsing naar het werk te maken. Maar een vergadering in de namiddag en één ’s avonds, die ik beide om verschillende redenen liever niet mis, maken dat ik toch graag in Brussel wil zijn. Voor de terugkeer vind ik al snel (min of meer) een oplossing. Maar hoe raak ik er ?

Ik herinner me zoiets als het decreet “basismobiliteit”. In mijn, wellicht juridisch onverantwoorde, fantasie betekent dat decreet dat ik overal met de bus zou moeten kunnen raken. Ook in Brussel ? De routeplanner van De Lijn leert me dat dit inderdaad mogelijk is, al vermoed ik dat het vooral als theorie is bedoeld.

Als ik om 7 uur vertrek, zou ik kwart voor 11 in Brussel moeten zijn. Een nogal dwaas plan, ware het niet dat ik er dus toch pas in de namiddag echt moet zijn. Waarom niet eigenlijk (besluit ik na enige dagen twijfelen). Er zit wel een overstap van 7 minuten in Antwerpen en één van 5 minuten in Boom in. Als dat maar goedkomt : bij de NMBS zou ik het niet vertrouwen, en bovendien dreigt de pers met extra files. Waar bussen, in tegenstelling tot treinen, wel hinder van kunnen ondervinden. Al nemen die normaal allerlei secundaire wegen (of nog erger). Bovendien : een uurtje meer of minder onderweg lijkt me al bij al erg relatief…

7u00. Ik stap op bus 670.

7u01. De bus bereikt het zwembad, waar de eerste halte blijkt te zijn. Ik besluit in een vlaag van gezond verstand om géén haltes te gaan tellen. Ik besluit eigenlijk om vooral niets te doen, want van lezen in de bus krijg ik hoofdpijn.

7u02. We passeren mijn huis. Ik wist niet dat de bus hier langs kwam ! Volgens mij is het ook maar tijdelijk, al weet ik niet goed waarom. In elk geval, dat zie ik de trein nog niet nadoen. Via Horendonk en Nieuwmoer laadt de bus, van het harmonicatype, zich langzaam behoorlijk vol. Vooral met scholieren allerhande, waarvan enkele zich verbazen over de abnormale drukte op de bus. Ik ben dus niet alleen – al vermoed ik dat niemand mijn héle plan gaat overnemen.

7u25. In Achterbroek stappen er voor het eerst ook reizigers uit de bus. Dat verbaast me niet echt, want dat heb ik drie jaar lang ook gedaan, tijdens mijn laatste humaniorajaren in Hoogstraten. Al rijdt er nu toch een rechtstreekse bus daar naartoe ? Ik zal wel iets over het hoofd zien. Terwijl ik het me afvraag is de bus alweer minstens één halte en zeker een halve kilometer verder.

7u34. Ook in Kalmthout blijken een aantal vaste treinforenzen voor één keer Lijnklanten te zijn. Wat onwennig stempelen ze hun ticket en wandelen door de rijdende bus : een heel andere techniek dan het treinwandelen, zo blijkt.

7u38. Kapellen. Meer en meer passagiers vinden geen zitplaats. Ik herinner me de bus Hoogstraten-Achterbroek als een rijdend sardineblik, maar zo erg wordt het hier niet. Niet iedereen heeft de trein dus ingeruild voor wat vroeger de “buurtspoorwegen” heette.

7u45. Véring. Dat is wat er ontbreekt, stel ik vast. Al zijn de zetels comfortabeler geworden dan het plastic spul van 15 jaar geleden, dus wordt het probleem enigszins opgevangen. Maar vermoedelijk is drempelvrees toch de meest voorkomende beroepsziekte van buschauffeurs.

8u00. Merksem blijkt de uiteindelijke bestemming van nogal wat reizigers op bus 670. Meteen kan iedereen weer zitten. In Antwerpen stappen er nog maar weinig mensen op de bus : hier zijn lijnen genoeg blijkbaar.

8u15. Ik begin me toch wat zorgen te maken over mijn overstap. De bus naar Boom vertrekt om 8u30 en we zitten nu in een stuk Antwerpen dat ik niet echt herken.

8u23. Geen reden tot paniek. We bereiken de Rooseveltplaats, perron 40 blijkt met enig logisch redeneren wel te vinden en bus 500 staat klaar. Voor zover ik kan nagaan maakt niemand de overstap van bus 670 op de verbinding naar Boom. Ik verbaas me er niet echt over.

8u30. Bus 500 zet zich in gang. Een “enkele” bus deze keer, zonder harmonica. De passagiers achter mij vergelijken de merites van enkele jeugdinstellingen, en blijken vooral tevreden dat Everberg niet op hun lijstje staat. Ik deel stilzwijgend hun tevredenheid.

8u50. We rijden op de Boomsesteenweg, waarvan ik niet zonder vreugde vermoed dat die naar mijn bestemming leidt. Ik ben hier ooit wel eens geweest, maar zelden heb ik de tijd gehad om dit wangedrocht zo uitvoerig te bestuderen. Als ode aan de uitvinder van het grootwinkellint (dat hij brande in de hel) stel ik voor om deze weg te klasseren. Af en toe maakt de bus een zijsprongetje naar een industrieterrein of een woonwijk. Het laatste stukje onvervalst platteland ligt ondertussen sinds Nieuwmoer achter ons. Ik vermoed dat ik op dat vlak ook maar weinig meer moet verwachten tot in Brussel.

9u10. De richtingaanwijzers “Boom” volgen zich in snel tempo op, met telkens een lager kilometeraantal. Ik begin te vermoeden dat ik ook mijn tweede aansluiting ga halen. Als het aan de halte “Boom Markt” nu ook nog enigszins duidelijk is waar ik moet zijn, natuurlijk.

9u19. “Boom Markt” blijkt niet meteen een ingewikkeld busknooppunt. Nog één passagier die in Antwerpen was opgestapt blijkt overigens van plan om nu eveneens de rit naar Brussel te maken. Ik twijfel even aan zijn geestelijke gezondheid, maar besluit dan dat het wellicht (eveneens) een miskend genie betreft.

9u24. Bus 460 is een “snelbus”. Dat kan niet worden afgeleid uit het ingezette materieel, zo blijkt, want de bus ziet er net hetzelfde uit als die op lijn 500. Maar een snelbus doet minder haltes aan, begrijp ik al snel. Dat scheelt een pak.

9u43. We zijn al in Breendonk, het gaat inderdaad relatief snel. Bovendien stel ik opnieuw een zweem van landelijkheid vast. Ik stel voor dat het Vlaams Parlement een commissie “Plattelantoekomst” opricht en als nationaal motto voor Vlaanderen kiest voor “Laat ons een bloem en wat gras dat nog groen is.” Dat hebben we trouwens nog niet, een wapenspreuk, nu ik erover nadenk. Misschien kunnen we dáármee ons imago in het buitenland opkrikken ?

9u47. De markt in Londerzeel. Dit blijkt zowaar de bestemming van enkele van de in Boom opgestapte passagiers van Afrikaanse afkomst. Ik dacht uiteraard dat die naar Brussel onderweg waren. Gek hoe snel je in stereotypen denkt. Een ouder koppel stapt op en converseert in het Frans. Die zullen dus wel naar Brussel rijden, neem ik aan. Het lijkt me correct Frans, maar met een Vlaamse tongval. Het gebruik van de talen op de bus is vrij, en ik heb er vandaag al verschillende gehoord : iets Arabisch-achtig en iets dat misschien wel Swahili is naast ondermeer Essens en Antwerps. De daluurbus is een stuk multicultureler dan de gemiddelde piekuurtrein, stel ik vast. De bus als kleurboek. Mooi.

9u52. Londerzeel station. Onlangs vreesde ik nog samen met een Essens mede-gemeenteraadslid dat hier ooit de Vlaamse zuidgrens zou komen, na interventie van de internationale gemeenschap. Nu kijk ik vooral naar de lege sporen, mezelf erop betrappend dat ik toch hoop dat er een trein zou aankomen. Niet dus.

10u05. Laken. We passeren het koninklijk paleis en de serres. De wacht staat op post.

10u10. Om één of andere reden denk ik aan het boek “Slow boats to China” dat ik een aantal jaren geleden ergens in het buitenland heb gelezen. Uitgeleend in de Essense bib, waar het enkele jaren later op de Paasmarkt verkocht werd. Het vertelde het verhaal van een reis naar China via zo traag mogelijke boten, vooral vrachtschepen. Een inspiratiebron voor de busreiziger, ondanks de snelbus !

10u13. Het franssprekende koppel blijkt minder koppel dan ik had vermoed, want ze gaan elk hun eigen weg en ik begrijp dat ze elkaar pas “la semaine prochaine” terug gaan zien.

10u24. Met onaardse stiptheid komen we aan op het Brusselse Rogierplein. Ik besluit van het reisadvies af te wijken en in plaats van de tram te kiezen voor de metro. Die ken ik beter. Ook de man die in Antwerpen was opgestapt, gaat naar het metrostation, maar ik verlies hem uit het oog. Achteraf vertelt een Brusselse collega dat de tram een stuk sneller zou zijn geweest. Ik ben nogmaals onder de indruk van de routeplanner van De Lijn : die werkt niet altijd, maar áls hij werkt, doet hij dat blijkbaar goed.

10u30. Op de metro neem ik de Humo vast, want lezen lukt me hier wel. Ik mis bijna mijn eindstation, verdiept in het interview met Kardinaal Danneels. Ook wat tegendraads, af en toe.

10u45. Ik bereik de Ernest Blerotstraat, en tot verbazing van de prikklok vat ik mijn werkdag aan.

Zoom in

Zoom in

Dit verlengde weekend en de vervroegde zomer boden me de gelegenheid om het ondertussen beruchte fietspad langs de Spillebeek eens uit te testen. Natuurlijk niet langs de Essense kant, want daar is de aanleg nog niet gestart. Wel in de andere richting, waar de Spillebeek de Zoom heet en (dus) richting Bergen-Op-Zoom stroomt.

Eerste conclusie : Het fietspad is indrukwekkend mooi, en het zou prachtig zijn als Essen er een even mooi verlengstuk aan zou kunnen maken.

Tweede conclusie : Om aan het fietspad te geraken heb ik de Hollandse Dreef gebruikt, die er woestijndroog bijligt. Het fietspad dat Kevin en ik in de gemeenteraad goedgekeurd hebben gekregen, zou dus een extra meerwaarde bieden.

Derde conclusie : Essen ligt in een schitterende streek, maar maakt daar geen optimaal gebruik van.

Vierde conclusie : De bedenker van het knooppuntensysteem verdient de Nobelprijs van het fietstoerisme. Jammer dat de plannetjes langs deze kant van de grens niet op internet te vinden zijn. En jammer, natuurlijk, dat het Zoomfietspad er nog niet goed in is verwerkt.

Wie kent de oplossing ?

Wie kent de oplossing ?

Vrijdagavond organiseerde het NKWV een informatie-avond over de stand van zaken in het pilootproject omtrent de weekendzones. De provincie Antwerpen werkt namelijk een scenario voor de weekendzones uit op basis van drie pilootgemeenten : Essen, Wuustwezel en Herselt. Dat de provincie deze rol vervult, komt doordat zowel het hogere (Vlaamse) als het lagere (gemeentelijke) niveau het voorbije decennium de hete aardappel probeerden door te schuiven. Zodat die patat ergens tussen beide in is beland.

Opmerkelijk genoeg heeft de provincie niet alleen de handschoen opgenomen, maar ze heeft ook niet geaarzeld om de hand daarna in het politieke wespennest te steken (wellicht in de overtuiging dat de handschoen sterk genoeg is…). Begin december maakte de bestendige deputatie een duidelijke maar relatief onverwachte keuze : ze besloot om het “uitdovend woonrecht” als uitgangspunt aan te nemen. Het uitgangspunt is dat permanent wonen in een weekendzone verboden blijft, maar al wie er nu woont (als eigenaar of huurder) mag toch blijven. De meest verwachte keuze vanuit de betrokken gemeentes was wellicht de omvorming van de meeste weekendzones tot een “recreatieve woonzone” geweest : permanent wonen mag dan, maar er blijven bepaalde beperkingen op het vlak van bouwoppervlakte, materiaalkeuze… Dat is ook de keuze die de gemeente Essen voorstelt in het Ruimtelijk Structuurplan.

Ik wil even ingaan op het “uitdovend woonrecht”. Op mijn computer staat een Word-document dat voor het eerst werd opgeslagen op 2 februari 1996. Het gaat om een standpunt van de toenmalige VU over de weekendzones, ondertekend door de afdelingsvoorzitter (dat was ik). De tekst vertrekt vanuit het principe van het uitdovend woonrecht, al heette dat zo nog niet. Vanuit de tekst werd er met de toenmalige CVP onderhandeld, vooral met Herman Sukerbuyk. In de compromistekst uit 1998 die daarvan het resultaat was, kreeg het kind de correcte naam : uitdovend woonrecht. Ongetwijfeld hebben we het concept niet zelf bedacht, maar als keuze voor Essen waren we wellicht toch de eersten die ervoor pleitten.

Ben ik dan nu blij met deze keuze van de provincie ? Toch niet helemaal. De voorbije tien jaar was de weekendzone immers op bepaalde ogenblikken de enige mogelijkheid voor jonge Essenaren om nog een betaalbare bouwgrond of woning te vinden. Onder druk van de woonmarkt en het falende woonbeleid ontstond extra vraag naar weekendwoningen. Een bijkomende vraag waardoor de prijzen overigens ook in de weekendzone behoorlijk stegen. Is het in die omstandigheden rechtvaardig om mensen die in verhouding niet echt veel goedkoper bouwden dan woonzonebewoners nu in hun woonrecht te beperken ?

Het hele dossier is een Gordiaanse knoop die tien jaar geleden nog redelijk “doorhakbaar” was, en waarvoor we toen bereid waren onze verantwoordelijkheid te nemen. Wie toen is teruggedeinsd, moet vandaag maar de gebakken peren trachten door te slikken. Waarbij het al te gemakkelijk is om als gemeente te stellen tegelijk “le beurre et l’argent du beurre” te willen : een omvorming tot recreatieve woonzone, waarbij de planbaten onze kosten daarvoor moeten dekken en zonder consequenties voor het “woonquotum” (het aantal woningen dat de gemeente mag bouwen). Bekenen binnen de Essense grenzen is dat een rechtvaardige oplossing, die ik mee wil verdedigen (op basis van een correct planbatenstelsel, daar kom ik nog op terug). Maar vanuit de provincie bezien kan dit niet anders dan op een “free rider”-verhaal lijken, dat onrechtvaardig is tegenover de andere gemeenten. Zo bekeken begrijp ik het provinciebestuur overigens wel.

Het Essense gemeentebestuur heeft in de loop der jaren een situatie gecreëerd die maakt dat Essenaren zeer ongelijk worden behandeld. In 1998 was er een mogelijkheid om dat op een vrij behoorlijke manier recht te zetten. Omdat dat niet gebeurd is, is het probleem nog complexer geworden en heeft de mogelijke oplossing van toen sterk aan kracht verloren.

Maar het uitgangspunt blijft voor mij de noodzaak van een rechtvaardige oplossing. Dat betekent voor mij : rechtvaardig tussen alle Essenaren onderling. Dat maakt één of ander systeem van “planbaten”, een meerwaarde op de gebouwde woningen, noodzakelijk. Daarbij zou men rekening moeten houden met de betaalde prijs en de mate waarin de koper destijds als “goede huisvader” had kunnen of moeten weten dat er niet permanent in een weekendzone mag worden gewoond. Het beleid van gemeentelijke en andere overheden is immers dikwijls zó geweest dat je gerust kon veronderstellen dat wonen in de weekendzone ook op langere termijn geen probleem zou zijn. Een systeem van planbaten die op die manier bepaald worden, zou eerlijk kunnen zijn. Elk stelsel dat van een lineair uitgangspunt vertrekt, is dat niet. Elk systeem zonder planbaten ook niet.

Essen moet bovendien weten dat een rechtvaardige oplossing binnen de gemeente niet noodzakelijk combineerbaar is met een rechtvaardige behandeling van gemeenten tegenover elkaar. Dat we in die situatie zitten, is niet mijn verantwoordelijkheid. Ik zal daarom met niet meer of minder tevreden zijn dan een volledig eerlijke oplossing binnen Essen. En ik aanvaard de hogere overheid niet als excuus voor afwijkingen van dat principe : het zijn het Essense wanbeleid in dit verhaal en de oneindige besluiteloosheid die de huidige situatie hebben gecreëerd.

Tenslotte… In de CVP/VU-tekst over het uitdovend woonrecht stond deze zin : “Het statuut van permanent bewoonbaar verblijf kan uitsluitend behouden blijven bij erfenis in rechte lijn en eerste graad, wanneer de begunstigde minstens één jaar voor het overlijden van de erflater ingeschreven was op het adres van het betrokken verblijf.” Mocht men toch doorgaan met het uitdovend woonrecht, dan zou ik dit nog steeds een correcte nuancering van het principe van de niet-overerfbaarheid vinden.

L’shana ha’ba-ah b’Yerushalayim

L’shana ha’ba-ah b’Yerushalayim

De staat Israël bestaat 60 jaar. Die relatief eenvoudige vaststelling verbergt wat nog steeds één van de grote vragen in de wereldpolitiek is. Een soort Brussel-Halle-Vilvoorde x 1.000. Was het legitiem van de joden om een eigen staat te stichten, als reactie op het anti-semitisme dat culmineerde in de grootste verschrikking uit de wereldgeschiedenis : de holocaust ? Mocht daarvoor territorium worden geclaimd dat ooit ondubbelzinnig dat van de joodse staat was geweest, maar waar ze grotendeels werden verdreven door de Romeinen, en waar ondertussen anderen zich gevestigd hadden ? Twee hoofdvragen, die er tientallen andere juridische, historische, religieuze, politieke en militaire verbergen. Vragen die tot op vandaag inzet zijn van een conflict in het Midden-Oosten met stevige uitlopers over de hele wereld. Vragen ook die intern Israël en de Arabische tegenstanders verdelen, en die twee manier hebben gecreëerd om tegen dezelfde werkelijkheid aan te kijken, waarbij “waarheid” een relatief begrip is geworden (BHV x 1.000, zoals ik al zei).

Israël is met veel moed en visie maar ook met veel geld en geweld tot stand gebracht. Het bestaan ervan lost een stuk van de ereschuld van Europa aan het joodse volk af. “Een” Israël moet kunnen bestaat, “het” Israël in het oude Palestina bestaat. Voor mij is de staat hoe dan ook legitiem (geworden) – feiten creëren na een tijd altijd mee hun eigen legitimiteit. Maar de ontstaangeschiedenis van Israël heeft ook een ereschuld tegenover het Palestijnse volk gecreëerd. Dat dat volk fouten heeft gemaakt en nog maakt, zet het alleen maar (in grote lijnen) op gelijke voet met Israël zelf. De schuld zal grotendeels ingelost zijn zodra er een leefbare Palestijnse staat bestaat – met op één of andere manier een gedeelde macht over Jeruzalem (cfr. … BHV). Tot die dag staat Israël zwaar in het krijt bij de internationale gemeenschap. Wat de bewondering voor wat de voorbije 60 jaar tot stand werd gebracht door een groots volk met een enorm boeiende geschiedenis en een inspirerende religie niet hoeft te verminderen.

Boris I

Boris I

Ken Livingstone was acht jaar lang burgemeester van Londen, en vervulde die taak uitstekend. Hij werd verkozen als onafhankelijke, omdat Tony Blair hem niet als Labourkandidaat wilde, wegens zijn al te linkse imago. “Red Ken” versloeg vervolgens de officiële Labourkandidaat, en deed zijn werk voortreffelijk. Hij verdient overigens een standbeeld voor de invoering van het rekeningrijden in Londen. Hij werd terug opgenomen in Labour en werd in 2004 opnieuw verkozen, en bleef zijn eigen degelijke zelf, al kon hij het af en toe niet laten om zijn oud-linkse reflexen te veruiterlijken door aan te pappen met president Chavez van Venezuela, bijvoorbeeld.

Eergisteren verloor hij de verkiezingen (waarvan de resultaten gisterenavond definitief bekend waren) tegen Boris Johnson. Johnson, Conservatief parlementslid, was het resultaat van een zoektocht van de Conservatieven naar een BB (bekende Brit) om de verkiezingen niet al te zwaar te verliezen tegen Livingstone. Buiten de eigen rangen vonden ze er geen, en dus werd Johnson gevraagd. Die is namelijk vooral bekend omwille van zijn nogal kleurrijke levensloopbaan en omwille van frequente gastoptredens in één van de allerbeste BBC-programma’s (dat wil wat zeggen) “Have I Got News For You ?”. Daar ken ik hem ook van.

Johnson moet wellicht de politicus zijn met het meeste humor, die er bovendien niet aan twijfelt om zichzelf als voorwerp van spot te kiezen. Hij voerde een prachtige campagne, maar eigenlijk had hij die nooit mogen winnen. Livingstone heeft vooral verloren omdat de kiezer Labour echt wel beu lijkt te zijn, en omdat de Conservatieven onder David Cameron erin geslaagd zijn om zich terug min of meer verkiesbaar te maken. Toch lopen ze met Johnson een behoorlijk risico, want het hart op zijn tong en zijn voorliefde voor soundbites veroorzaken regelmatig uitspraken waarvoor excuses nadien onvermijdelijk zijn. Als burgemeester van Londen gaan die nog meer aandacht krijgen.

Labour heeft een probleem, zoveel is duidelijk. Na 11 jaar regeren ben je altijd kwetsbaar op de “goed bestuur”-flank, en dan helpt alleen een stevige en enthousiasmerende visie. Waarvan huidig premier Brown nog te weinig heeft laten zien.

Ik zou onder geen beding voor Johnson hebben gestemd (wellicht voor de Liberaal-Democratische kandidaat, met een tweede keuzestem voor Livingstone). Maar ik vind hem alleszins wel een boeiend personage. Met Sarkozy heeft hij een soort “energiek en niet wereldvreemd rechts” imago gemeen, en versterkt daarmee de uitdaging waar progressief Europa op moet antwoorden, in tijden waarin links-conservatieve eisen opnieuw in zijn. Johnson is nu de facto één van de boegbeelden van de Conservatieven, en ik ben erg benieuwd hoe de chemie zal werken tussen vaak verkrampte Thatcheristen en de komiek-burgemeester. Hij lijkt me een man van uitersten. Als hij niet heel snel terug bij “af” belandt (dat kan), dan zou de weg van het stadhuis naar Downing Street 10 wel eens overbrugbaar kunnen blijken.

Vet moeilijk

Vet moeilijk

We leven in Vlaanderen op een kluitje. Zes miljoen Vlamingen moeten het stellen met erg weinig grond. Bovendien hebben we de onhebbelijke gewoonte (gehad ?) om die grond zo inefficiënt mogelijk in te delen, onder het mom van een vrijheidsideaal dat echter aantoonbaar onverantwoord is gebleken. Daardoor ontstaan ruimteconflicten, en de gemeenteraad van dinsdag bevatte daarvan twee voorbeelden.

Zo werden we geacht een laatste advies te geven over de “herbevestiging” van de landbouw- en natuurbestemming in onze gemeente. Een planningsproces waarmee de Vlaamse overheid de doelstellingen die het zichzelf op dit vlak heeft opgelegd wil concretiseren. Ongetwijfeld een nuttige oefening, maar wel één met een hoog surrealistisch gehalte : op het plan staat landbouwgebied waarvan ik me niet kan inbeelden dat er ooit nog koeien zullen grazen en natuurgebied waarin de kamerplant de overheersende vegetatie is.

Op het macroniveau van de plannen ziet het er allemaal mooi en coherent uit. Maar het leven speelt zich af op microniveau. Mijn nachtrust wordt beïnvloed door de pomp die de werf aan de overkant bouwklaar moet maken, door de muziekkeuze van mijn buren en de mobiliteit van al wie de Molenstraat wil gebruiken. Tot op heden slaap ik echter goed. De buren van de frituur in Heikant zagen wel reden tot klagen : vooral de geur van versgebakken frietjes komt hen stilaan de strot uit. Wettelijk (b)lijkt alles min of meer in orde, en de vraag stelt zich of het gemeentebestuur dan nog verder moet tussenkomen. Een moeilijke kwestie : het is duidelijk dat niet elk micro-probleem tussen Essenaren een probleem voor de gemeente moet zijn. Het potentieel aantal onderlinge conflicten tussen 17.500 inwoners is een getal dat enkele honderden keren groter is dan het aantal mogelijke combinaties op een lottoformulier. Toch denk ik dat een gemeentebestuur telkens als het enigszins kan de bemiddelende rol moet spelen : de gemeente heeft al bij al een hoge legitimiteit en wordt niet als (helemaal) wereldvreemd aanzien. Bovendien is een samenleving waar alles via de rechtbank wordt geregeld wat mij betreft onwenselijk en ook onmenselijk. Dus is geurhinder van een frituur in de Maststraat een probleem waar ook het Heuvelplein een rol te spelen heeft. Ook al is het misschien een druppel op een hete plaat. Maar die druppel belandt beter daar, dan in de frietketel…

Overigens deed het verhaal me een beetje denken aan het busvervoer in de stad Luxemburg. Dat rijdt grotendeels op plantenolie. De eerste keer dat ik daar was, verbaasde het me erg dat het aan elke bushalte naar frietjes rook. Zonder frituur. Ik weet niet meer wat het meest opviel : de frietgeur of de afwezigheid van dieselgeur. Ik weet wel wat ik verkies, en vermoed dat een referendum aldaar zou worden gewonnen door het OZO-kamp. Of hoe micro-management van de samenleving ook een verhaal van psychologie en communicatie is. Een terrein waarop het Essense gemeentebestuur nog “ruimte voor verbetering” heeft…