Europa 50
De Europese Unie vierde haar vijftigste verjaardag. Het feestje verliep enigszins in mineur, want de onzekerheid over de Europese Grondwet of het verdrag dat daarvoor in de plaats moet komen duurt voort. Wellicht is het wachten tot Gordon Brown de nieuwe Britse eerste minister is, en tot Frankrijk een nieuwe president heeft, om er een beetje beweging in te krijgen. En ook dan is het lang niet zeker.
Toch was het feest oververdiend. 50 jaar na het Verdrag van Rome staat er een organisatie die erop kan bogen voor een duurzame vrede in Europa te hebben gezorgd. De Unie zorgde bovendien voor een economische welvaart via een eengemaakte markt. De euro kwam er, en bovendien werd een unieke constructie voor internationale samenwerking opgezet die dag na dag op alle terreinen vruchten afwerpt. Maar we zijn het allemaal evident gaan vinden, veel te evident. En sommige politici hebben veel te snel de neiging om de schuld voor wat mis gaat of voor impopulaire maatregelen af te schuiven op een soort mythisch “Europa”. Zonder uit te leggen dat ze de beslissing op EU-niveau vaak mee hebben genomen. En zeker zonder de verdediging van het unieke en bij saldo uiterst succesvolle Europese project op zich te nemen.
Natuurlijk zijn er fouten en gebreken aan de Europese constructie. Het mag allemaal wat democratischer, met een sterker Parlement. Maar de ministers die nu de beslissingen nemen kunnen perfect ondervraagd worden door hun eigen nationale parlementen. Dat gebeurt systematisch in Denemarken, bijvoorbeeld, waar geen minister naar een Europese vergadering gaat zonder parlementair mandaat. In onze parlementen ligt er echter niemand wakker van Europa, zeer ten onrechte. Tenzij dus om er af en toe op af te geven, veelal in de vorm van één of andere mythe. Zoals die van het “te weinig sociale” Europa. Mij lijkt méér sociaal Europa vooral te bestaan uit meer steun voor de economie van de minder rijke gebieden, maar om één of andere reden wordt dat zelden ermee bedoeld.
En natuurlijk is de Europese Commissie een onverkozen maar zeer machtig orgaan. Ik zou de voorzitter ervan graag rechtstreeks verkozen zien, met bijvoorbeeld als voorwaarde dat de kandidaten een bepaalde ervaring moeten hebben als regeringsleider. Een verkiezing tussen pakweg Schröder, Barrosso en Prodi zou de nationale partijen en de kiezers verplichten ook eens over de grenzen te kijken. Maar de kracht van de Commissie nu schuilt in essentie niet in het feit dat ze niet verkozen is, wel in het zeer sterke (maar overigens vrij kleine) en naar mijn aanvoelen uiterst integere ambtenarenkorps waarop ze kan rekenen. Dat haar dat verweten wordt (met termen als “eurocraten”) zegt meer over de zwakte van haar tegenstanders. Het vertelt overigens ook een waarheid over ambtenaren die velen niet graag horen : hoe beter betaald ze zijn, hoe sterker ze (gemiddeld) presteren…