“La terme” of “Le terme”
Vlaams minister-president Leterme heeft de komkommertijd doorbroken met zijn uitspraken over de kennis van het Nederlands van de franstaligen in de Rand rond Brussel. Zijn interview in de Franse krant Libération kwam erop neer dat ze het ofwel niet willen, ofwel niet kunnen. Dat laatste was wellicht ironisch bedoeld, maar zoals zovelen die zich ooit in een andere taal – of a fortiori via de omweg van een vertaling – hebben proberen uit te drukken weet ik dat ironie vaak het slachtoffer is van de overgang tussen twee talen. In elk geval is het Nederlands geen gemakkelijke taal, maar ik ken franstaligen genoeg die het meer dan behoorlijk beheersen. Dus kan het zeker wel.
Bovendien moeten de Vlamingen ook de hand in eigen boezem durven steken. In de eerste plaats omdat de hele faciliteitenregeling niet echt ondubbelzinnig is vastgelegd in de wet, wat de interpretatie langs franstalige kant als zijn ze “eeuwigdurend” mogelijk maakt. Tussen haakjes : Schiltz’ Egmontpact kwam daaraan voor een stuk tegemoet. Maar de Vlamingen zouden ook de reflex moeten aankweken om franstaligen die hen in het Nederlands aanspreken ook geduldig in het Nederlands (en dus ook niet in één of ander dialect) te woord te staan. Daar wringt het schoentje soms, zodat franstaligen de moed opgeven. Een (franstalige) collega die een tijdje in Vlaanderen (niet eens in de Rand) heeft gewoond, vertelde me dat ze bij de bakker altijd probeerde Nederlands te spreken, maar steevast in het Frans werd beantwoord.
Nu, de vaststelling dat er soms ook onwil bij is, blijft natuurlijk terecht. Of Leterme dat had moeten herhalen, is een vraag die hij zelf moet oplossen. Hij danst op de evenwichtsbalk tussen zijn Vlaamse functie en zijn federale ambities. En deze week wankelde hij !