Op de grens
Op de agenda van de openbare zitting van de OCMW-Raad van gisteren stond zo ongeveer niets. Toch werd het nog een boeiende vergadering – ondanks de afwezigheid van de secretaris die in meer Zuiderse oorden vertoefde, ondermeer wegens de gestroffeerde “rondvraag” en ook dankzij enkele “geheime” dossiers met een pittig kantje. Eén van de “rode draden” bleek de verhouding tussen politici en ambtenaren. Dat is altijd een beetje koorddansen, zoals ik als lokaal politicus en federaal ambtenaar langs de twee kanten van de barrière kan vaststellen.
In een OCMW word je onvermijdelijk als mandataris al eens over individuele zaken aangesproken. Het is logisch dat je dat zo goed mogelijk doorgeeft en opvolgt. Soms kan je ook zelf bepaalde stappen zetten, maar hoe vermijd je dat je dat achter de rug van de sociale assistenten doet ? Wie verwittig je als een bepaalde actie erg dringend lijkt ? Wat is de rol van de voorzitter, die uiteindelijk ook een politicus is en geen rechtstreekse opdrachten aan het personeel mag geven – maar in de dagelijkse praktijk soms wellicht toch niet anders kan ? Wie moet zich uitspreken over de herinrichting van burelen of de heraanleg van het plein voor het gebouw : het personeel (dat er elke dag werkt) en/of de mandatarissen (die immers verkozen zijn om het beleid te bepalen) ? Wat met politieke beslissingen die de facto onuitvoerbaar (of gewoon dom) zijn ?
Het is altijd zoeken, soms met “trial and error”, maar het belangrijkste is voor mij wederzijds vertrouwen en respect. Ook als politicus krijg je dat niet zomaar, je moet het verdienen. Federaal en lokaal !